Een geschiedenisverhaal in drie delen
Harm Waterborg van de Dantelaan is student geneeskunde als de oorlog uitbreekt. In 1943 weigert hij de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Omdat hij zijn vader niet in gevaar wil brengen meldt hij zich aan voor de Arbeitseinsatz en komt terecht in een vrouwenziekenhuis in Berlijn. Hij doet uitgebreid verslag van deze periode in brieven naar zijn ouders en vanaf het voorjaar 1944 ook naar zijn latere echtgenote Ruth Wijburg uit de Abel Tasmanstraat.
Brieven
Harm stuurt de eerste brief vanuit Berlijn in juni 1943 rechtstreeks naar zijn ouders in de Dantelaan maar al gauw worden de brieven via een kennis van de familie, Mia Pijpers, verstuurd. Zij woont in Aken en binnen Duitsland is er geen censuur. Mia brengt de brieven vervolgens persoonlijk over de grens naar familie in Kerkrade die ervoor zorgt dat de post in Utrecht komt. Zo omzeilen ze de censuur en kan Harm vrij openlijk over alles schrijven. Hij schrijft lange brieven van wel zes kantjes. Maar in het voorjaar van 1944 komt de verzending via Mia Pijpers in gevaar. Via Theo Rijnders die net terug is in Berlijn hoort Harm van zijn familie uit Utrecht dat post verzenden langs deze weg niet langer betrouwbaar is. De briefwisseling valt even stil.
De vader van Harm, die regelmatig in de slijterij en wijnhandel Wijburg in de Abel Tasmanstraat komt, spreekt daar op een dag zijn zorgen uit over zijn zoon Harm in Berlijn en dat ze niets meer van hem horen. Mevrouw Wijburg-van Santvoord, echtgenote van Chris Wijburg en eigenaar van de slijterij, die op dat moment in de winkel staat denkt een oplossing te hebben voor het stilgevallen briefverkeer. In de zaak komt namelijk ook meerdere keren per week een in het Duitse leger werkende Tsjech voor de aankoop van een fles van het één of ander. En deze biedt op verzoek aan dat de familie Waterborg weleens van zijn Feldpost gebruik mag maken. Feldpost is militaire post op nummer zonder censuur.
Ruth zegt later over het contact met deze in Wenen woonachtige Tsjech, Franz Sindelka: ja daar werden we natuurlijk wel op aangekeken in de buurt dat we contact onderhielden met ‘’de moffen’’ maar wij hadden al snel door dat Franz Sindelka ook zeer ontevreden was met de hele oorlogssituatie. Franz Sindelka, Obergefreiter, is gelegerd in het ‘Zerlegebetrieb’ aan de Cartesiusweg op de gevorderde terreinen van houthandel Jongeneel in Utrecht.
Hier worden neergestorte geallieerde en Duitse vliegtuigen van de Luftwaffe ontmanteld en gesloopt en de nog bruikbare onderdelen worden hergebruikt en de rest wordt omgesmolten in de smeltovens in het Ruhrgebied als grondstof voor de oorlogsindustrie.
Op het terrein staan ook barakken als onderkomen voor de Duitse militairen.
Al het zware materieel wordt per boot, trein en vrachtwagen aan- en afgevoerd. Eind 1943 komt er een dependance van de vliegtuigsloperij bij kamp Vught. Vele wagons met schroot gaan het kamp in en uit via een speciaal daartoe aangelegde spoorlijn. Het Zerlegebetrieb in Utrecht staat onder leiding van Jakob Mairitsch uit Wenen. Franz is zijn rechterhand.
De brieven worden dus voortaan via de Feldpost van Franz Sindelka verzonden. Franz brengt de brieven van Harm naar de winkel en dochter Ruth Wijburg brengt ze vervolgens op de fiets naar de Dantelaan. En vice versa. Ruth Wijburg schrijft bij de eerste brief van Harm’s ouders aan Harm via de Feldpost een begeleidend briefje om Harm te vertellen wie deze Franz Sindelka is en dat hij hem kan vertrouwen. Ruth: Weet u dat Duitse kamp niet aan de Cartesiusweg? Daar woont hij in ‘De tent’ volgens zijn eigen zeggen. Hij verstaat en spreekt zeer goed Hollands en hij kan gezellig kletsen. Franz beheerst zeven talen.
Het is het eerste briefcontact tussen Harm en Ruth, dat later uitgroeit tot een intieme briefwisseling. In deze eerste brief vraagt Ruth ook of Harm een keer Duitse postzegels van de Winterhulp -serie op een gewone brief naar Utrecht wil plakken omdat haar twee jongste broertjes, een tweeling, postzegels verzamelen.
De slijterij en wijnhandel Wijburg, ook wel: slijterij nommer één genaamd, op de hoek van de Abel Tasmanstraat 44 en Billitonstraat in Transvaal (nu Giros restaurant) bestaat sinds 1924, maar daarvoor al aan de overkant.
Ruth later: wij zeiden altijd Transvaal en niet Lombok. Er komen veel (jenever) klanten uit Oog in Al in de winkel waaronder de inspecteur van politie en van Dillen uit de Bachstraat maar ook een butler die altijd voor een rijke meneer uit Oog in Al jenever komt halen, een zogenaamde kwartaalklant, die eens in de 3 maanden voorraad komt halen. En zo is dus ook Waterborg van de Dantelaan vaste klant bij Wijburg voor zijn oude klare.
In 1935 komt er een extra verdieping op het huis en wordt de winkel uitgebreid. Ruth (1921) is de oudste van vier kinderen. Veel van de zorgen voor haar jongere broertjes komen op haar schouders terecht. Ze gaat daarom in 1932 twee jaar naar een kostschool in Doesburg, even weg van huis. Daarna gaat ze naar de MULO, de St Antoniusschool in de J.P. Coenstraat 60. Ze wil daarna graag doorstuderen, maar dat is in die tijd niet gebruikelijk. Ruth: Daarna wilde ik graag doorstuderen. Moeder had echter liever, dat ik naar huis kwam om haar een beetje te helpen. Dat heb ik gedaan. Zo komt ze op kantoor terecht uiteindelijk bij de Spoorwegen in de Inktpot. Ze begint daar op de typekamer, leert typen, steno en boekhouden, wordt secretaresse van de afdelingschef en nog weer later van de directeur.
Op 3 mei 1944 schrijft Ruth een tweede brief aan Harm vanuit de Abel Tasmanstraat:
Geachte heer Waterborg, Ik hoop niet dat u mij kwalijk neemt dat ik u zo maar schrijf, maar ik kom uw hulp inroepen. Ik ben de laatste tijd erg gewend geraakt aan uw brieven en wij hier thuis trouwens allemaal, want er wordt hier al met evenveel spanning op een brief uit Berlijn gewacht als in de Dantelaan. Het is daarom nu ook zo vreemd nu Franz Sindelka met verlof is, dat er helemaal geen brieven komen en ik dus ’s avonds ook niet even naar Oog en Al kan wippen om naar uw huis te gaan, want u hebt gezellige ouders, vooral uw moeder is echt een schat. De hulp die Ruth vraagt gaat om een geloofskwestie. Zij is ook katholiek maar twijfelt nog al aan het bestaan van God en ze leest in de brieven van Harm dat hij het volle vertrouwen in God heeft. Zij wil daarover graag met hem van gedachten wisselen.
Harm antwoordt op 11 mei 1944 dat hij graag daarover correspondeert met Ruth en dat hij deze twijfel wel vaker is tegen gekomen in Berlijn bij anderen. Geloven is een gevoels- en geen verstandskwestie. Harm kent Ruth verder niet dus hij vraagt haar of ze eens wat meer over haar zelf wil vertellen. Hij stelt ook voor om in het vervolg je en jij te zeggen dat praat zoveel makkelijker.
Ruth stelt zich daarna in een brief van 20 en 21 mei nader voor :
Op hoog bevel zal ik dan eerst maar eens beginnen mijn doopceel te lichten. Tevens sluit ik een foto in. Ik sta er wel erg geflatteerd op hoor, uitgezonderd die kromme rug (de foto is scheef afgedrukt), want meestal kijk ik veel somberder. Maar je hebt dan toch enigszins een idee voor wie je alle moeite doet. Ik ben 22 jaar, wordt 23 juni a.s. 23, 1.75 meter lang, doodgewoon blond en kerngezond. Ik ben nog nooit ziek geweest, dus wat dat betreft zul je een slechte klant aan me hebben. Verder ben ik niet verliefd en niet verloofd. Ik ben over het algemeen nogal nuchter aangelegd, dus raak niet zo heel gauw van de kook. Nu mijn levensloop. Ik ben de oudste en enige dochter van een zeer kalme en rustige vader en een tamelijk drukke moeder. Zij is een echte koopvrouw. Ik zelf hang er zo’n beetje tussen in. (…) Wij hebben een erg gezellig huishouden en zijn allemaal dol op elkaar. We gaan weinig uit, want het is thuis veel gezelliger dan bij een ander.
In deze brief schrijft ze ook dat het zo koud is in huis. Omdat er een tekort aan brandstoffen is kunnen ze de kachel niet altijd aandoen dus gaat ze maar op tijd onder de wol. Ze is van plan om in bed dan nog alle brieven van Harm te lezen die ze van de ouders van Harm heeft meegekregen over het afgelopen jaar. Zo kan ze Harm een beetje beter leren kennen.
Harm is erg blij met haar brief. Hij vertelt op zijn beurt ook wat meer over zichzelf aan Ruth. Hij vindt het fijn om iemand te hebben om gezellig mee te praten en eens zijn hart te luchten nu er in Berlijn niet veel vrienden meer over zijn. Hij krijgt een gezellige indruk van het ouderlijk huis van Ruth, wat hij zelf weleens mist thuis bij gebrek aan een broertje of zusje. Maar verder niks dan lof over zijn ouders.
Ruth schrijft een dikke brief terug op 2e pinksterdag 30 mei 1944. Het is snikheet in Utrecht. Ze heeft lekker gekanood met een kennisje in de kano van haar broer Matthieu. Een tochtje vanaf de Oudegracht, de Vaartsche Rijn af tot Liesbos en zo naar het nieuwe (Amsterdam-Rijn) kanaal. Waar ze ook gezwommen hebben. Wel was er eerst nog luchtalarm. Verder duikt ze in deze brief nog eens dieper in de geloofskwestie. En ze eindigt ermee dat Harm’ s moeder het toch zo vreselijk saai vindt dat hij er niet meer is. Een brief daarna vraagt ze Harm ook eens wat meer over zichzelf te vertellen. Verder heeft ze inmiddels alle brieven die hij naar Utrecht heeft gestuurd sinds zijn vertrek gelezen. Het zijn er wel 160. Ze noemt het een prachtverzameling. Maar wat heeft Harm tot nu toe een geluk gehad in Berlijn dat hij door alle gevaarlijke momenten heen is gerold!
Harm schrijft in zijn brief terug dat hij erin gelooft dat hij een Beschermer heeft omdat hij tot nu toe gespaard is gebleven bij al die bombardementen. Hij ziet het als God’s wil. Door de oorlog heeft zijn geestelijk leven zich verdiept. Verder schrijft Harm dat hij de afgelopen tijd veel gestudeerd heeft en inmiddels examen in de serologie (laboratoriumonderzoek) gedaan heeft en summa cum laude geslaagd is. Dit moest gevierd worden! Samen met Dr.Hermann en zijn verloofde gaat er heel wat rotwein en cognac doorheen. En zo werd het met muziek en zang een reuze gezellige avond in het ziekenhuis. Om twaalf uur waren we kornblumenblau und vollkommen fertig. Een alcoholnarcose noemt Harm het grappenderwijs. Verder maakt hij zich zorgen over iedereen in Utrecht en Holland in verband met de ophanden zijnde invasie maar hij hoopt op een spoedig einde van de oorlog want hij wil zo graag naar huis (8 juni 1944).
Inmiddels zijn er beperkingen in het briefverkeer. Er kan niet meer dan één brief per twee weken worden verstuurd van maximaal vier kantjes (officieel gericht aan Franz Sindelka waardoor de eerste regels in het Duits zijn) en daarna worden het briefkaarten vanuit Berlijn rechtstreeks naar Ruth door de schaarste aan briefpapier en enveloppes.
Harm schrijft de briefkaarten zo vol mogelijk, met hele kleine lettertjes. Harm adviseert Ruth om er maar een vergrootglas bij te pakken. Er blijft niet veel anders voor ons opzitten dan om met een microscopisch klein schrift een eerste aantal briefkaarten vol te pennen. Het gebruik van een leesglas is voor het lezen daarvan misschien wel aan te raden, omdat je anders dit fijne gekriebel pijn in je hoofd zult krijgen en dat zou ik toch niet op mijn geweten willen hebben. Ruth kan de vol gekriebelde briefkaarten overigens prima lezen. Harm zal niet meer meemaken dat de post eind 1944 geheel stil komt te liggen, omdat hij dan al Berlijn ontvlucht is.
Op bovenstaande briefkaart nummer 2 van 11 juni 1944 naar Ruth schetst Harm een klein zelfportret: Ik ben over het algemeen vrolijk gestemd, vrij levenslustig. En als ik het op mijn heupen heb, kwiek en vief. Kan echter goed ernstig zijn, maar vat het leven niet zwaarder op dan het al is, ik ben een geboren optimist. Kan de zon in het water zien schijnen. Ik ben veel alleen geweest en zoek gezelligheid bij anderen. Ik kan er soms behoefte aan hebben om alleen te zijn. Ik houd van zeilen, zingen, dansen en ernstig redeneren, maar ben in geen van deze dingen een groot kunstenaar. Hetzelfde geldt voor pianospelen, fantaseren, fietsen en lol maken. Ik ben geen boekenwurm, maar houd van de praktijk. Een goede roman is altijd welkom, maar ik lees betrekkelijk weinig. Ik houd van een borrel en een glas bier, maar ik ben geen drinkebroer. Alleen rook ik graag en veel, zolang de voorraad strekt (sigaret, pijp, sigaar of sportstaafjes). Tenger of liever fijn gebouwd, 65 kilo, bijna 25 jaar. Ziedaar een klein zelfportret. Bevalt het je?
Tussen de regels door laat Harm weten dat hij hard bezig is om in juli naar Nederland te komen en dat hij zich er erg op verheugt om Ruth te ontmoeten. In het Frauenkrankenhaus zijn de regels verscherpt. Als hij de enige aanwezige ‘arts’ is (en dat komt vaak voor) dan mag hij het ziekenhuis niet langer verlaten. In de privé-praktijk van Dr. Erichson in de Potsdamer Strasse werkt Harm sinds juni al niet meer. Wel heeft hij van hem een prima getuigschrift meegekregen voor de periode van november 1943 tot en met mei 1944 dat hij daar gewerkt heeft. Harm heeft het volgens Erichson uitstekend gedaan en was zeer geliefd bij de patiënten.
Op 23 juni wordt Ruth 23. Ze viert het thuis in de Abel Tasmanstraat en ook de ouders van Harm zijn van de partij. Ze brengen een bos pioenrozen uit de achtertuin mee en een boeket schattige anjeliertjes, wit met donderrode hartjes. Je moeder had een zak met Haagse hopjes mee. Zij verwent me altijd zo schandalig. Het is eigenlijk alles wat jou toekomt. Nu ze jou niet meer bij zich heeft om je te verwennen, doet ze het mij. Ook Franz Sindelka komt Ruth feliciteren maar hij kan maar tot 21 uur blijven want hij moet dan alweer binnen zijn bij het Zerlegebetrieb. Er is scherpe controle de laatste tijd. Vader Waterborg vraagt of Ruth wat op de piano wil spelen. Hij geniet daar enorm van omdat hij Harm’s pianospel op de Dantelaan zo mist. Ruth wordt uitgenodigd ook eens op de Dantelaan te komen spelen. Die nacht droomt Ruth van Harm.
Een paar dagen later gaat Ruth met haar ouders langs bij de Waterborg’s in Oog in Al. Ze krijgt de kamer van Harm te zien en Harm’s moeder laat aan Ruth het album met de jeugdfoto’s van Harm zien. Ruth: ze zijn thuis geweldig gek op jou. Het is Harm voor en Harm na. Ruth speelt nog wat op de piano: Song of Songs. De eigengemaakte liedjes van Harm voor de piano zijn even niet te vinden. Ruth wordt ook al uitgenodigd om Harm’s verjaardag te komen vieren op 23 juli. Ruth: Zou je er zelf bij kunnen zijn? Dan zal het een feest geven! (brief 2 juli van Ruth aan Harm). Op 4 juli schrijft Harm aan Ruth op briefkaart 15: Binnenkort valt de beslissing en voor die tijd moeten de nodige voorbereidingen worden getroffen, zodat we onze tijd hard nodig hebben. Een deel van mijn bagage stuur ik vooruit om me beter en vrijer te kunnen bewegen. Je snapt nu wel wat er gaande is, hè? En op briefkaart 16: Dit is voorlopig de laatste briefkaart, die ik je stuur (7 juli). Er volgen nog 3 briefkaarten. Briefkaart nummer 19 van 13 juli is de laatste.
Harm ontvlucht Berlijn
Harm is alle bombardementen zat, daarnaast is hij veel alleen sinds het vertrek van veel andere studenten, is hij de laatste maanden aan het ziekenhuis gebonden, heeft hij heimwee en verlangt hij ernaar om Ruth te ontmoeten. En dan, in juli, heeft hij het eindelijk voor elkaar dat hij verlof krijgt. Na 14 maanden verplicht verblijf in Berlijn mag hij Berlijn uit en mag hij reizen. Als bestemming geeft hij Wenen op waar zijn vader vanuit de vakbond een contact heeft. Maar naast een kaartje voor Wenen koopt hij ook een kaartje naar Aken. Een kaartje en reisvergunning naar Nederland zou verdacht zijn geweest. In alle stilte bereidt hij zijn vertrek voor. Hij heeft het N.S.D.A.P. speldje van collega arts Dr.Hermann uit diens bureaulade gestolen en doet dit op zijn jas. Zo vertrekt Harm op 13 juli ‘s avonds uit Berlijn met een koffertje en een rugzak met de trein naar Aken. Verder laat hij niets achter want hij is niet van plan terug te komen. Andere spullen heeft hij al in de periode ervoor via allerlei omwegen naar huis gestuurd. Door de speld op zijn jas en zijn goede beheersing van de Duitse taal wordt hij bij controles in de trein ontzien. Hij komt de volgende dag ‘s middags aan in Aken. Met trein, bus en tram reist hij door naar Herzogenrath, vlakbij de grens en Kerkrade. Van hier uit wil hij over de grens zien te vluchten. Via connecties krijgt hij de beste vluchtroute getipt om de grens over te steken en op 16 juli waagt hij het erop. Maar grenswachters ontdekken hem en er wordt op Harm geschoten waarna hij zich laat vallen en van de heuvel onder prikkeldraad door Nederland binnenrolt. Harm: Er viel een schot, en toen nog een, waarvan de kogel vlak achter me het zand deed opstuiven. Het derde schot werd niet meer afgevuurd, want toen was ik op het heuveltje, waar ik me languit liet vallen en onder het prikkeldraad door van de heuvel buiten schot rolde. Ik stond toen op de weg naar Kerkrade, welke inlichting ik kreeg van een jongen en een meisje, die er liepen te wandelen en die erg angstig stonden te kijken.
De familie in Kerkrade vangt hem op en ook zijn via via gewaarschuwde moeder komt ‘s-middags meteen naar Kerkrade! ’s-Middags om half twee arriveerde moeder. Ik maakte zelf de deur open. Dat was me een vreugde, want moeder wist niet beter of ik stond nog aan de grens. Ze had ook een brief van Ruth bij zich, waar ik me natuurlijk erg voor interesseerde. Ze schreef dat ze hoopte heel spoedig persoonlijk te kunnen kennis maken. Harm schrijft Ruth een brief terug met gevoel voor understatement: 17 juli 1944: Gisteren, na een warme wandeling, ben ik, behoudens een paar kleine scheurtjes in mijn jas, veilig en wel in ’t goede Nederland gearriveerd. Harm ondertekent met je vriend, Harm.
Zodra hij de benodigde papieren in handen heeft reist hij op 22 juli per trein naar Utrecht. Op het station staan zijn vader en Ruth, die onafhankelijk van elkaar Harm komen ophalen. Harm: De eerste blik was voldoende. “Denn was die innere Stimme spricht, das täusche die hoffende Seele nicht”. Het is hun eerste ontmoeting, ze hebben elkaar nog nooit gezien. Ruth zegt daar later over: Als de trein, waarin Harm naar Utrecht reist, het station binnenrijdt staan Harm’s vader en ik klaar om hem te begroeten. “Daar komt ie!” zegt zijn vader. Ik herkende hem niet. Hij zag er anders uit dan ik me hem vanuit de enkele foto’s die ik kende, had voorgesteld.
Jarig op de Dantelaan
De dag erna is Harm jarig. Er komen veel gasten op de Dantelaan, niet wetende dat Harm weer in het land is en zelf op zijn eigen feestje aanwezig kan zijn. Het wordt een feestelijke verjaardag! Daarna maakt Harm kennis met de ouders van Ruth, ook al was hij vroeger al wel eens in de winkel geweest voor de rantsoenen oude klare. Het gaat al gauw als een lopend vuurtje in de buurt dat Harm weer thuis is. Hij moet dus weg van de Dantelaan. Want er wonen ook NSB-ers in de straat. Wel maakt hij nog een wandeling met Ruth door de buurt om voor het eerst even samen te zijn. We liepen eerst even naar het nieuwe Merwedekanaal, daarna naar Triton, waar de kano van haar broer Mathieu ligt en toen door het park naar huis. Op de terugweg kwamen we te praten over de ‘lokaasjes’ die ik in mijn briefkaarten had uitgestrooid en waaruit bleek dat ik ‘wel wat voor Ruth voelde’. Dit bleek van beide kanten het geval te zijn, zodat we onze pinken in elkaar haakten en dus ‘gepinkt’ verder wandelden. Op de rondweg trof ik nog bekenden, waar we heel even mee stonden te praten. Toen pakten we elkaar stevig onder de arm, zodat we naast elkaar door het nauwe paadje achter de Dantelaan naar huis liepen.
Hierna duikt Harm onder. Op 27 juli gaat hij met de trein naar Heerlen naar een onderduikadres bij ‘’Mimi en Theo”. In Heerlen koopt hij een schoolschriftje om daarin nog een korte tijd een dagboek bij te houden.
Ruth volgt een paar dagen later zodat ze samen kunnen zijn. Een mooi moment voor de eerste kus… Al gauw blijkt dit onderduikadres niet veilig en verkassen ze samen naar ‘’Tante Trees” in de Oliemolenstraat in Heerlen. Na een paar dagen moet Ruth weer terug naar Utrecht en moeten ze alweer afscheid van elkaar nemen. Dit afscheid, zo snel na de eerste ontmoeting, valt Harm zwaar. Hij componeert nog diezelfde avond 3 augustus 1944 een liedje in het Duits voor haar:
Dein Bild Du bist das schönste Lied für meine Augen.
Wenn ich dich seh’, hör ich die liebste Melodie.
Ach, könnte ich noch viel mehr süsse Necktar saugen
von Deinem Bild, eh’ diesen Stund entflieh.
Die Sonne macht dein Bild so überirdisch glänzen
dass es so schön mit allem Himmelsgold durchschwebt
Und alle farbig bunten Sommerblumen kränzen
Dein Bild, wie es in meinem Herzen lebt.
Een vloedgolf van geluk
Maar ook Ruth heeft het er moeilijk mee waarop ze een paar dagen later besluit Harm te verrassen en zo staat ze opeens weer voor zijn neus. Harm schrijft in zijn dagboek: Heerlen, 5 augustus 1944: Toen ik de voorkamer weer inkwam, zat er met de rug naar de deur toe een meisje in een bloesje met golvend los haar. Ik stond perplex. Zou zij…. Ja, inderdaad! ’t Was Ruut (later Ruth genoemd). Ik had even moeite me te realiseren dat Ruut daar werkelijk in de stoel zat. Ik wist haast niet wat ik doen moest van overstelpende blijdschap. (Volgde een hartelijke begroeting) Ik ben zo gelukkig dat Ruut er weer is, dat ik duizend woorden nodig heb en niet kan zeggen hoe blij ik ben. Op het kleine avondwandelingetje dat we nog tussen half negen en tien uur konden maken, kwam nog een nieuwe vloedgolf van geluk me overstelpen. Het bleek dat moeder er met Ruut over had gesproken, dat we ons met Kerstmis wel eens zouden kunnen verloven. Daar hadden wij het samen nog niet over gehad. Wel over een toekomstig huwelijk, over kinderen en kleinkinderen. Maar dat is nog verre toekomstmuziek. Verloofd. Met Kerstmis. Met mijn liefste vrouwke. Het is om te huilen van geluk.
In Heerlen maken Harm en Ruth lange wandelingen in het Aambos en op één van die wandelingen maken ze een foto met een zelfontspanner die later op de voorkant van hun trouwkaart komt te staan.
Gevaar
Na twee dagen vertrekt Ruth weer en Harm gaat door met zijn zoektocht naar werk bij een ziekenhuis in de omgeving of misschien is er werk bij de vroedvrouwenschool? Maar dit loopt op niets uit. En dan krijgt hij te horen dat hij aan de slag kan in het Groot- Ziekengasthuis in Den Bosch. Dit brengt hem ook dichter bij Ruth, is meteen zijn gedachte. Hij heeft daar een logeeradres bij ‘’Oom Herman’’. Op maandagmiddag 28 augustus half 5 stapt hij op de trein naar Sittard om vandaar door te reizen naar Den Bosch. Maar het is oorlog en de reis loopt anders dan gedacht. Even voorbij Weert wordt de trein beschoten door Amerikaanse vliegtuigen. Er vallen gewonden en zelfs doden. Harm heeft (weer) geluk. Hij schrijft daarover in zijn dagboek:
Het begin van de reis was zeer voorspoedig, maar toen op het station in Roermond het signaal Lodewijk (Luchtgevaar) voor onveilig verklaard werd, toen begonnen er een paar passagiers nattigheid te voelen. Even voorbij Weert signaleerden de passagiers, die aan de raampjes zaten, enkele vliegtuigen hoog in de lucht, die in zuidelijke richting verder vlogen. Maar bij halte Sterksel (midden tussen Eindhoven en Weert) hadden ze ons ingehaald en kwamen boven de trein cirkelen, telkens een stukje lager. De trein stopte, de passagiers vlogen er uit en vluchtten een eind het veld in. Een vijftal Amerikaanse jagers cirkelde eerst nog enige minuten over de trein en kwam toen met een vervaarlijk geronk in duikvlucht dwars over de trein heen vliegen, waarbij ze op de eerste plaats de locomotief en daarbij de hele trein met hun machinegeweren bewerkten. Bij het begin van de aanval stond ik op punt A op het bouwland tussen de korenschoven en zag de vliegtuigen recht op me af komen. Aan weerszijden van de cockpit schitterden de lichtpuntjes van de machinegeweren, terwijl een oorverdovend geknal, geratel en geknetter de lucht vervulde. Nadat de Amerikanen een keer of vijf kwamen overvliegen, vlogen ze weg. Een aantal mensen kwam terug naar de trein. Het was toen half acht. Ik vertrouwde het niet en bleef nog een beetje staan. Plotseling kwamen ze er weer aanvliegen. Ik rende naar het bosje dat aan een beekje lag, daar was gemakkelijker dekking te vinden, maar verhinderde ook het uitzicht. In het bosje was het erg druk: schreeuwende vrouwen en huilende kinderen, zenuwachtige mannen. En telkens kwamen de vliegtuigen weer aanzeilen. Ik kon telkens de rook zien, die nu bleef hangen, wanneer de vliegtuigen weer hun rondje hadden gemaakt. Het dennenbosje aan de andere kant van de spoorlijn, waarin zich ook verschillende passagiers hadden verborgen, werd in brand geschoten. Om acht uur was de aanval afgelopen en vlogen de Amerikanen weg in de richting Eindhoven, waar we dicht boven de horizon de flakwolkjes konden zien. Zo langzamerhand kwamen de mensen weer te voorschijn. Ze gingen elkaar opzoeken en hun bagage uit de trein halen voor zover er nog iets van was overgebleven. De doden werden met jassen toegedekt en de gewonden (10) naar het nabij gelegen stationsgebouw gebracht, waar spoedig eerste hulp aanwezig was: dokters uit Heeze, Leende, Geldrop en andere plaatsen uit de omtrek. De passagiers stonden bij de overweg druk en zenuwachtig te praten. Van verder reizen was geen sprake, omdat de trein doorzeefd was, koppelingen en wielen stukgeschoten, de locomotief was zo lek als een paardenharen zeef. We konden niets anders doen dan afwachten. Ik zat op mijn koffertje vlak bij de brug of drentelde onrustig rond. En dacht aan Ruut. Wat was ik blij dat ze dat niet mee had behoeven te maken. In die paar uren tijdens en na de beschieting heb ik heel intensief aan Ruut gedacht. Stel je voor dat ik gewond of gedood zou worden. Stel je voor dat ik Ruut had moeten beschermen. Het was een geluk dat ze het niet geweten heeft. Om tien uur — het was al bijna donker — naderden van de kant van Eindhoven twee lichtjes: een locomotief en een paar goederenwagens. De passagiers konden instappen. Post en bagage werden overgeladen en om half elf zaten we zowaar al in Eindhoven. Het bleek nu dat de elektrische bovenleiding tussen Boxtel en Best ook kapotgeschoten was, zodat de trein, die om ongeveer half acht uit Eindhoven had moeten vertrekken, nog stond te wachten. Het lukte om een zitplaatsje te bemachtigen, maar omdat het binnen nogal benauwd was, ging ik op het perron ijsberen. Niemand wist wanneer of de trein zou vertrekken. Om kwart voor twaalf — ik stond net in de wachtkamer een potje bier te drinken — kwam het bericht dat de trein weldra zou vertrekken, wat inderdaad even over twaalf gebeurde. Maar het was half twee eer ik in Den Bosch uitstapte. Omdat er geen mens tijd had om pasjes uit te schrijven, werden we zonder papieren de straat op gestuurd. Om twee uur belde ik in de Vughterstraat 52 en werd spoedig opengedaan door oom Herman, die pas een uur in huis was en met zeer veel vertraging juist uit Amsterdam was gearriveerd. Om half drie lagen we onder de wol.
De dag erna begint Harm met zijn werkzaamheden in het Ziekenhuis op het laboratorium. Maar er is geen gas en er is daarom weinig te doen. Later op de dag brengt Ruth hem een flitsbezoek in Den Bosch. Ze maken een flinke wandeling samen en strijken neer bij Chalet Royal op de Vughterdijk voor een kop soep en een borreltje.
Ze bespreken tijdens het borreltje dat de Duitsers zich aan het terugtrekken zijn uit België en Noord Frankrijk. Er is hoop! Het wordt een fijne dag en aan het eind van de middag keert Ruth huiswaarts. Harm verhuist de dag erna naar de familie Mulder waar Harm’s moeder een kamer voor hem heeft gehuurd voor 80 gulden per maand. Op maandag 4 september is er wel een boel te doen in het ziekenhuis en ondertussen stromen de berichten over het verloop van de oorlog binnen. Harm: De berichten over de toestand waren nogal erg alarmerend, o.a. zouden Breda, Rozendaal en Dordrecht gevallen zijn en de spoorbrug over de Waal opgeblazen. Ik vertrouwde de zaak niet erg, maakte dus de middagpauze een uur korter en vertrok om 20 voor 6 uit het ziekenhuis, pakte mijn koffer, nam afscheid van mevrouw Mulder en probeerde naar Utrecht te komen. Dat lukte beter dan ik gedacht had. De trein om 6.03 uur was te laat en ik kreeg die nog te pakken. Met nog meer vertraging was ik om tien over acht in Utrecht. Vader en Ruut waren aan het station. Het was een vrolijk weerzien.
Achteraf bleek het een riskante onderneming om nog met de trein te reizen. Op dinsdag 5 september, Dolle Dinsdag en de dagen erna vinden er beschietingen plaats op het traject Utrecht – Den Bosch op de zogenaamde vluchttreinen, treinen vol met vluchtende NSB- ers en Duitsers, die de benen nemen in verband met de geruchten over oprukkende geallieerden. Maar ook treinen met gewone burgers worden hiervan het slachtoffer. Ook spoorbruggen worden beschoten. De bevrijders zouden zelfs al over de rivieren zijn, zo wordt er beweerd. Een ooggetuige ziet op de stations ”bepakte, gedrukte en vluchtende NSB-ers en onrustige Duitse soldaten”
Onderduik
Harm duikt onder bij de ouders van Ruth in de Abel Tasmanstraat . Op 5 september, staat ook Franz Sindelka daar op de stoep. Ook hem hebben de geruchten bereikt en alles lijkt er op te wijzen dat de geallieerden in enkele dagen het land komen bevrijden van de moffen. Voor Franz de hoogste tijd om van het strijdtoneel te verdwijnen en onder te duiken, aldus Harm in een verslag over de eerste septemberweken in de Abel Tasmanstraat. Dat wil zeggen in Franz zijn geval: deserteren en dat wordt bij ontdekking zonder pardon met de kogel gestraft. Harm: de oplossing: onmiddellijk onderduiken en wel bij mijn eigen ouders, waar Franz slechts eenmaal is geweest en waar men hem dus niet zal zoeken. De ouders van Harm nemen hiermee een enorm risico. Franz blijft liever in de Abel Tasmanstraat , maar de kans op ontdekking hier is te groot. Ondertussen bereiden de Duitsers van het Zerlegebetrieb ook hun vlucht voor en ze charteren een schip voor de terugtocht naar Duitsland en laden dat vol met van alles en nog wat. De schipper vraagt voor de reis 3000 gulden. Franz moet ook mee op dit schip maar voelt hier niets voor. Hij gaat die dag nog even terug naar het Zerlegebetrieb om zijn koffer op te halen (en ontvreemdt tevens de 3000 gulden) om vervolgens onder te duiken op de Dantelaan.
Om half vijf ‘s ochtends in de nacht van 5 op 6 september wordt er hevig en hard op de pakhuisdeur van de slijterij Wijburg gebonsd. Buiten staan twee Moffen met machinepistolen. Ruth maakt de deur open. Ze zoeken Franz Sindelka. Harm: de leider van het tweetal was gekleed in rijbroek, laarzen, een leren bontjekker, waaroverheen een ‘’Tarnjacke”. Op zijn hoofd een stalen helm en op zijn borst de plaat van de Feldgendarmerie. Het hele huis wordt doorzocht. Harm ligt boven nog te slapen op de kamer van Ruth’s broer Mathieu (die in de oorlog niet thuis woont) en wordt wakker van het licht dat aangaat. De moeder van Ruth zegt tegen de Duitsers dat dit de kamer van haar zoon is. Harm: En daar komt me zomaar een Mof mijn kamer binnen stappen met een stalen spuit onder zijn arm. Ik was eigenlijk te slaperig om me op dat moment precies te realiseren, wat er eigenlijk gaande was, maar toen de deur na een kort onderzoek weer was gesloten en het licht uit, toen werd ik pas weer goed wakker. Ik hoorde de Mof op de gang vragen en zeggen: “Machen Sie keine Dummheiten. Sagen Sie, wo Sindelka ist. Es geschieht Ihnen nichts, wenn Sie sagen, wo er sich versteckt hat. Wo ist Sindelka?”. Stelt U zich even de situatie voor: ik lig daar als onderduiker rustig te pitten, en daar komt een stel moffen over de vloer, om naar een ander te zoeken, en ze laten mij met rust!
De Duitsers weten ook dat Sindelka 3000 gulden heeft meegenomen. En ze dreigen ermee dat de Familie Wijburg wordt opgepakt als ze niet vertellen waar hij is. Maar Franz wordt niet gevonden en de moffen trekken er in hun kleine grijze autootje weer van door. De ouders van Ruth, Ruth en Harm doen daarna natuurlijk geen oog meer dicht en gaan als de wiedeweerga aan de slag om zoveel mogelijk sporen van Franz in huis te wissen. Waaronder dekens, kleding en een radio. Vader Wijburg brengt wat burgerkleren op de fiets naar de Dantelaan en neemt Franz zijn uniform mee terug. Dit verdwijnt in het fornuis met spiritus erover en wordt een hoopje as. De vleugeltjes zijn van het uniform afgehaald en deze verdwijnen in de Keulse Vaart en de knopen van het uniform komen in de knopendoos terecht.
De familie van Norden die op de tussenverdieping woont heeft ook behoorlijk in de piepzak gezeten tijdens de huiszoeking want zij hebben op dat moment twee onderduikers in huis die zich razendsnel in en achter de kolenkist moesten verstoppen.
Een paar dagen later, op zaterdagmiddag 9 september, stappen opeens de onderofficier van de Luftwaffe , dezelfde als van die inval ‘s nachts met zijn bontjekker, met twee onderofficieren van de Feldgendarmerie met veel kabaal de winkel binnen. Vader Wijburg is in de winkel klanten aan het helpen en Harm zit achter de winkel rustig een boekje te lezen.
Moeder en Ruth zijn juist gaan wandelen langs de Cartesiusweg om te kijken of het Zerlegebetrieb nog in bedrijf is en om daarna langs de Dantelaan te gaan en Franz even goede dag te zeggen. De klanten worden de winkel uit gesmeten en de winkeldeur wordt op slot gedraaid. Alle kasten en lades worden opengerukt en één van hen vraagt Harm naar zijn persoonsbewijs. Dit wordt in orde bevonden maar ondertussen zit Harm goed in zijn rats. Harm: mijn P.B.was vervalst en mijn dagboek, waar veel te veel instond, wat de ‘’heren” niet mochten weten, lag naast me op het kleine ronde tafeltje (…) mijn dagboek bleef, zeker omdat het open en bloot op het tafeltje lag, onopgemerkt. Vervolgens wordt het hele huis doorzocht, kamer voor kamer. Verdachte zaken worden in beslag genomen (evenals de voorraad suiker) en vader Wijburg wordt voor verhoor meegenomen. En dan komen moeder Wijburg en Ruth terug van hun wandeling en Harm wordt te verstaan gegeven dat hij moet blijven zitten waar hij zit en dat hij zijn mond moet houden. Zij worden opengedaan door één van de Duitsers en ze worden meteen ondervraagd. Ook zij worden uiteindelijk meegenomen naar het kantoor van de Wehrmacht in de binnenstad. De Duitsers willen weten waar Franz is en ze willen de 3000 gulden terug hebben. Maar de familie heeft geluk en wordt kort daarna weer vrijgelaten.
Niet lang na de huiszoekingen in de Abel Tasmanstraat worden de steden in Zuid Nederland, waar Harm korte tijd na zijn vlucht verbleef, bevrijd. Heerlen en een deel van Kerkrade op 17 september 1944, Den Bosch op 27 oktober.
Franz Sindelka duikt na een periode in de Dantelaan nog onder bij een vriend van de familie Wijburg op de Laan van Nieuw Guinea en daarna bij de familie Wijburg zelf. De hongerwinter volgt. Een zware beproeving. Er moeten extra monden gevoed worden met de bonnen van de familie. Want naast Harm en Franz duikt er ook nog een Hongaarse vriendin van Ruth onder op nummer 44. Maar de voorraad jenever blijkt een mooi ruilartikel. Er zijn veel de zorgen om Ruth’s moeder die ziek wordt. Maar er zijn ook lichtpuntjes. Harm en Ruth kunnen veel samen zijn want tot het eind van de oorlog duikt Harm onder bij de Wijburg’s op de bovenverdieping. En als de zon schijnt kan hij daar lekker in het zonnetje zitten door het raam open te zetten. Met uitzicht op de Munt.
Eindelijk bevrijd van de mof, mof, mof
In mei 1945 kan dan eindelijk de nationale driekleur uit. Buurmeisje Trudy Tolsma van de Dantelaan 61 herinnert zich: Ik zat als 8-jarige met mijn 4-jarig zusje op de vensterbank van onze slaapkamer. We moesten natuurlijk in bed liggen, maar het was nog licht, dus… We keken uit op de Dantelaan die verlaten was. Sperrzeit? INEENS…vlogen alle voordeuren tegelijk open (zo herinner ik mij het, maar ongetwijfeld begon het met één voordeur) en de straat stroomde vol mensen die zich in onze kinderogen heel vreemd gedroegen. Al die grote mensen, altijd netjes in de plooi, en nu zongen en dansten en sprongen ze, en ze riepen: ‘We zijn bevrijd, we zijn bevrijd’. Onder hen ook tante Mie (moeder Waterborg).
Vader Waterborg maakt feestliederen op de melodie van Lili Marleen en Jamboree en laat dit op oranje papier drukken bij de rooms-katholieke drukkerij Lumax aan het Ondiep, waar hij commissaris is. Dit is de drukkerij van de rooms-katholieke vakbeweging waar in de jaren ’30 ook de Volkskrant wordt gedrukt. Al eerder componeerde hij een tekst op de melodie van Lili Marleen. Harm schreef daarover vanuit Berlijn 3 september 1943: Het liedje van Lili Marleen, met de nieuwe tekst van vader, is hier ook bekend. De jongens van de Mauserwerke zingen het heel vaak. De Duitsers verstaan er toch niets van. Nu in mei 1945 luidt de tekst (van het laatste couplet):
Met de Canadeezen
Is ’t gevaar voorbij
Is niets meer te vreezen,
Van de tirannij.
Weg met de moffenploerterij
Nu ademt iedereen weer vrijdag
Als vóór den 10en Mei
En op de melodie van Jamboree, het refrein:
De piano wordt op een handkar gezet en zo trekken ze door heel Oog in Al. Harm speelt op de piano. Vader zingt. Ruth deelt de teksten uit. Trudy Tolsma herinnert zich de uitbundige taferelen en dat ook haar vader deelnam aan de festiviteiten rond de feestliederen van Waterborg. In de hele buurt wordt de hokey pokey gedanst. Trudy: Op de Joseph Haydnlaan waar de Canadezen gelegerd waren was het ’s avonds een gezellige boel met muziek en dansen. We dansten in een grote kring een groepsdans die de hokie pokie heette (later toen ik in Canada woonde wist ik dat het hockey-cokey was). Het was een dolle tijd. En: er werden 2 liedjes verspreid, gedrukt op oranje papier en op de wijs van ‘Lili Marlene’ en ‘Jamboree’, deze waren bij iedereen bekend en werden met veel enthousiasme gezongen. En Trudy kan anno 2018, 73 jaar na dato, nog steeds de teksten van enkele coupletten van de liederen van vader Waterborg uit haar hoofd opzeggen!
De Canadezen namen het lied hokey-pokey mee naar Nederland bij de bevrijding in 1945. De tekst luidt:
Hockey Pokey
You put your right foot in
You put your right foot out
You put your right foot in
And you shake it all about
You do the hokey pokey
And you turn yourself around
That’s what it’s all about
Left foot
You put your left foot in
You put your left foot out
You put your left foot in
And you shake it all about
You do the hokey pokey
And you turn yourself around
That’s what it’s all about
Right arm
You put your right arm in
You put your right arm out
You put your right arm in
And then you shake it all about
Left arm
You put your left arm in
You put your left arm out
You put your left arm in
And then you shake it all about
Franz Sindelka meldt zich bij het binnentrekken van de bevrijders in mei 1945 bij de autoriteiten. Hij keert terug naar Oostenrijk. Eerst lopend door Noord-Holland en over de Afsluitdijk, en dan via Friesland en Groningen naar Duitsland. Daar trekt hij zijn uniform uit en bereikt in een burgerpak uiteindelijk Wenen. Hij is later met zijn vrouw in zijn geboorteplaats Kolin in Tsjecho-Slowakije gaan wonen. Dat hij indertijd in Duitse dienst werd opgeroepen, kwam omdat zijn vader als meubelmaker (‘Schreiner’) in Wenen woonde en werkte. Franz Sindelka had van meet af aan een innerlijke weerstand tegen deze dienstplicht.
In juli 1945 volgen er nog meer feestjes in Lombok en Oog in Al. Eerst zijn de ouders van Ruth 25 jaar getrouwd op 21 juli en op 22 juli volgt de verloving van Harm en Ruth en de dag daarna viert Harm zijn 26e verjaardag. Die middag maken Harm en Ruth samen nog een wandeling langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Hier maken ze wat snapshots van elkaar met op de achtergrond de Vleutensebrug.
Daarna is het groot feest in de achtertuin van de Dantelaan. Waarbij nog eens de hokey-pokey wordt gedanst.
Arts
Als alle festiviteiten een beetje achter de rug zijn en de universiteit weer op gang is, stort Harm zich op zijn studie. Hij wil zo snel mogelijk afstuderen en in november 1947 heeft Harm zijn arts diploma op zak.
Na de uitreiking van zijn diploma op 28 november volgt er een feestelijk diner. Met, geheel in de traditie van de familie Waterborg, een eigen gemaakte tekst op het menu met op de voorkant een foto van Harm als peuter met daaraan het labeltje ‘’arts’’ bevestigd.
Is een mens van wijsheid vol,
Dan slaat die somtijds in zijn bol.
Hij gaat dan ned’righeid vergeten
En wil alles beter weten.
Daarom is zijn jeugdportret
Vóór op dit menu gezet.
Opdat Harm steeds blijft gedenken,
Hoe of waar hij zich bevindt
Wat d’ouders Harmpje deden schenken
Dat zij er waren vóór het kind.
En voor dat het MENU van kalfsvleespasteitje, kippensoep ,tongfilet ,biefstuk en diplomatenpudding met marasquinsaus in beeld komt staat nog:
De chirurgijn
Brouwt medicijn
En stilt de pijn
Van groot en klein
Als z’in de lappenmand soms zijn.
De kastelein
Schenkt bier en wijn
Nu wij hier zijn
Op dit festijn
Van onze nieuwe chirurgijn.
Huwelijk
Hierna kunnen Harm en Ruth trouwen! Iets waar ze al die tijd naar uit hebben gekeken. Op 16 oktober trouwden ze al in het stadhuis en op maandag 29 december in de St.-Antonius van Paduakerk van architect Jan Stuijt in de Kanaalstraat. In dezelfde kerk als waar Ruth haar eerste communie heeft gedaan bij pastoor Bolder. De kerk met het mooie houten kruisbeeld dat is gemaakt door Leo Jungblut, de beeldhouwer van de Billitonkade. Pastoor Leygraaff leidt de huwelijksvoltrekking.
Op het Vredenburg, waar vader Waterborg vaak vergaderde, volgt het huwelijksfeest. Bij Lumax wordt een luxe menukaart gedrukt met op de voorkant de foto uit het Aambos in Heerlen van 1944.
Het nieuwe adres wordt Geertebolwerk 24. Omdat het net na de oorlog is en de woningnood nog hoog, trekken Harm en Ruth in bij de dames Hutte. Ze wonen hier erg naar hun zin en er is zelfs stadsverwarming. Ruth wordt ontslagen bij de Spoorwegen. Voor een getrouwde vrouw in overheidsdienst bestaat het arbeidsverbod (sinds 1924). Ze wordt de dag na haar huwelijk ‘’eervol’’ ontslagen. Ze doet nog wel een tijdje de boekhouding bij Ozebi. Maar wordt al snel full-time moeder.
Op het Geertebolwerk worden de eerste drie (van de zeven) kinderen geboren, Jaap (december 1948), Chris (1950) en Annemiek (1952). In verband met ruimtegebrek wordt er daarna van huis geruild. Harm en Ruth verhuizen in 1952 naar de Dantelaan 53 en de ouders van Harm nemen hun intrek op het Geertebolwerk in het centrum. Tijdens hun periode op de Dantelaan wordt het vierde kind, Harm (1953), geboren in het Hompie, het Homeopatisch Ziekenhuis, in de verloskamer boven de poort, in Oudenrijn. Harm werkt dan al in Venlo en komt in zijn eerste Volkswagen naar Oudenrijn geraced om nog op tijd voor de bevalling in het ziekenhuis te zijn. En omdat de St Dominicuskerk (1951) ook net gebouwd is, kan de kleine Harm hier worden gedoopt.
Harm werkt hard en is veel van huis. Hij was vanaf 1946 al co-assistent bij Professor Nuboer (anesthesie) in Utrecht. Na zijn arts examen volgt hij een drie jarige opleiding anesthesie bij de Engelse Dr. Roberts en daarna bij zijn opvolger de Schot Dr. James Johnston. Dat betekent dat hij tijdens zijn opleiding ’s morgens in Utrecht operaties moet begeleiden en dat hij ’s middags in ziekenhuizen in de omgeving aan de slag gaat waar geen anesthesist aanwezig is. Ook op de zaterdagen. Anesthesie is tot dan nog geen officieel specialisme. In 1951 wordt Harm de eerste Nederlandse specialist op het gebied van narcose en gaat nu zelf als eerste Nederlander het onderwijs in de moderne narcose verzorgen aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. De krant besteedt daar ruim aandacht aan. Harm kiest voor deze specialisatie omdat hij graag snel resultaat van zijn werk ziet in tegenstelling tot een internist die zes weken moet wachten om te zien of het met een patiënt goed gaat. Daarnaast heeft het vak een technische kant die hem goed ligt. Zo zou hij bijvoorbeeld later zelf een narcose apparaat ontwikkelen voor kunstmatige in- en uitademing.
Afscheid van de Dantelaan
Daarna volgt in 1953 een aanstelling tot anesthesist in het Ziekenhuis Venlo. Het huis aan de Dantelaan wordt verkocht en met dat geld kan een nieuw huis in Venlo worden gekocht. En al snel volgen vader en moeder Waterborg richting Venlo. Zij betrekken daar de bovenverdieping bij Harm en Ruth in huis. In 1948 was vader Jakob Waterborg nog onderscheiden met de Pauselijke Pro Ecclesia et Pontifice ter gelegenheid van zijn zilveren jubileum als hoofdbestuurder van St Petrus. Jakob Waterborg overlijdt, bijna 75 jaar oud, in november 1959 en Maria Waterborg-Stollman in 1966 op 83 jarige leeftijd.
In Venlo worden nog drie kinderen geboren, Rutger (1956), Marianne (1959) en Bea (1966).
Harm kijkt na de oorlog graag vooruit. Veel tijd gaat in zijn werk als arts-anesthesist zitten. Werkweken van 60 uur zijn geen uitzondering. Hij heeft een enorm verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn vak. Harm merkt weleens grappenderwijs op dat hij de helft van de Venlonaren van gezicht kent en de andere helft van binnen en van buiten. Venlo kent Harm als “stadsversuffer”, zoals hij zichzelf noemt. Humor is Harm niet vreemd.
In 1972 is Harm (53 jaar) 25 jaar in dienst als anesthesist in het ziekenhuis Venlo. In de krant wordt hij één van de eerste slaapdokters genoemd. Werd dit vak eerst als ondergeschikt aan dat van de chirurg beschouwd, de laatste jaren verschuift dit steeds meer naar gelijkwaardigheid in het team van specialisten bij een operatie. Harm werkt overigens vanuit Venlo voor wel twintig andere ziekenhuizen in de regio. In een interview ter gelegenheid van zijn jubileum haalt Harm ook nog zijn periode in Berlijn aan: Daar heb ik vooral de inspuittechniek onder de knie gekregen, terwijl ik meer dan duizend bombardementen heb meegemaakt.
Dit zilveren beroepsjubileum valt samen met het 25-jarig huwelijk van Harm en Ruth. Een bootparty in de Venlose Maashaven volgt.
Zondagen en vakanties brengt Harm met zijn gezin door. Kamperen in de natuur is favoriet. Op zaterdagavond is het familie-spelletjesavond. En elk jaar wordt er tijd ingeruimd voor carnaval waar hij enorm van geniet. Ook houdt hij van een goed glas wijn. Daarnaast knutselt Harm graag in zijn vrije tijd. Zo maakt hij bijvoorbeeld kaarsen en dat doet hij met veel geduld. Eerst éénpits kaarsen maar later ook dubbele en zelfs zevenarmige kaarsen. Ook als Harm beschikbaar moet zijn in het ziekenhuis voor mogelijke spoedoperaties, maakt hij kaarsen om de tijd te doden. De kaarsen geeft hij altijd weg. Ook meubels maken is een hobby.
Hij wordt liever niet meer aan de oorlog herinnerd. Hij praat er ook niet over. Ook wandelen net over de grens in Duitsland is taboe. Nog één keer gaan Harm en Ruth in de zeventiger jaren terug naar Berlijn, op zoek naar bekende plekken. Metrostations en parken zijn er nog maar het Frauenkrankenhaus blijkt niet meer te bestaan. Het oorlogsmuseum in Berlijn slaat Harm over, daar wil hij niet naar toe. Ruth gaat later ook nog eens terug met haar zoon Chris op zoek naar sporen uit het verleden. En zij bezoekt in 1975 ook nog de familie Franz Sindelka in Tsecho-Slowakije. Het contact tussen de families Waterborg-Wijburg en Sindelka is na de oorlog en tijdens de Koude Oorlog blijven voortbestaan.
Ruth neemt een groot deel van de opvoeding van de kinderen voor haar rekening en is actief in Venlo in allerlei maatschappelijke organisaties. Zo bekleedt zij ondermeer jarenlang een bestuursfunctie bij het Groene Kruis en is zij voorzitter van het R.K. Vrouwengilde Venlo. Daarnaast speelt ze graag piano en dat doet ze nog steeds op hoge leeftijd. Ook verricht ze veel ondersteunende werkzaamheden voor Harm. Zij neemt alle telefoontjes aan en stelt zijn dagprogramma’s samen.
Na dertig jaar narcosearts te zijn geweest in Venlo, gaat Harm in november 1983 met pensioen. Het ziekenhuis gaat verhuizen en dat voelt voor hem alsof een oude boom wordt verplant en daarnaast wordt hij in juli 1984 65 jaar. Het is mooi geweest. Zijn attributen hangt hij aan de vlaggestok: zijn doktersjas, zijn versleten schoenen van de operatiekamer en een knuppel. De knuppel is een speelse verwijzing naar het buiten bewustzijn brengen van zijn 120.000 patiënten in die dertig jaar als de man met de hamer. Zijn schoonzoon maakt een wandbord: Hoewel we niet meer hameren, zullen we blijven timmeren: 1953-1983. Het is wel een overgang van de drukke tienurige ziekenhuiswerkdagen naar een volledig thuis zijn. Maar nu is er eindelijk tijd voor al zijn hobbies en voor lange wandelingen in het Limburgs landschap.
Op 15 juli 1997 overlijdt Harm, nog net geen 78. Hij stelt zijn lichaam ter beschikking aan de wetenschap. Er vindt op 20 juli een afscheidsbijeenkomst plaats in de St. Martinuskerk in Venlo, een vertrouwde plek in zijn leven. In december zouden Harm en Ruth 50 jaar getrouwd zijn.
Al die tijd heeft Ruth de brieven van Harm uit Berlijn gekoesterd als begin van hun liefde. In 2007 komen ze onderuit de kast, 60 jaar na hun trouwen.
De kinderen weten van het bestaan van de brieven maar hebben ze tot dan toe nog nooit ingezien. Ruth bespreekt de brieven met haar muziekvriend Wim Rhebergen en hij is zeer geïnteresseerd. Hij heeft al meerdere publicaties op zijn naam staan en neemt de brieven mee naar huis. Hij beseft al snel dat het uniek materiaal betreft. Dit leidt uiteindelijk tot de uitgave Dagboekbrieven Berlijn 1943/1944 dat door Ruth en haar oudste zoon Jaap en jongste zoon Rutger wordt uitgegeven. Jaap zet de tekst en de foto’s op zijn site in Amerika. Wim Rhebergen publiceert het een en ander over de totstandkoming van het boek op zijn site Rhegie. De oorspronkelijke brieven en briefkaarten van Harm aan zijn ouders en aan Ruth worden aan het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) in Amsterdam geschonken. David Barnouw van het NIOD schrijft aan Ruth daarover: De dagboekbrieven van wijlen uw man zijn een buitengewoon waardevolle bijdrage tot de kennis van dwangarbeid in Duitsland tijdens de Duitse bezetting. De grote waarde schuilt erin dat het niet na de oorlog is geschreven of na de oorlog geredigeerd, maar dat het verse en frisse indrukken betreft van Berlijn tijdens de oorlog. Het is niet bitter, er is nauwelijks wrok in te vinden, maar er is absoluut niet sprake van een jolige tijd. Het is tegelijk objectief, onbevangen opschrijven wat hij meemaakt en subjectief, omdat hij wel degelijk oordelen velt over bijvoorbeeld zijn collega’s in het ziekenhuis. Het is erg prijzenswaardig dat u zoveel tijd en geld in het project ‘uitgeven dagboekbrieven’ heeft gestopt en het is een mooie uitgave geworden die zeker een plaats in onze bibliotheek verdient.
Op Bevrijdingsdag, 5 mei 2007, wordt Dagboekbrieven Berlijn 1943/1944 in Venlo gepresenteerd aan familieleden, vrienden en kennissen van de familie. Ruth Waterborg-Wijburg betitelt de bijeenkomst in haar opening als bitterzoet.
Van een vriendin, die niet op deze bijeenkomst aanwezig kan zijn, ontving ik voor deze gelegenheid een mooie plant, bitterzoet. Een betere naam voor deze dag kan ik eigenlijk niet verzinnen. Het boek handelt over een duistere periode in de geschiedenis. Juist vandaag herdenken we dat we bevrijd zijn van niets ontziend geweld, razernij en verwoesting, van volstrekte ontreddering en zinloos lijden, een periode in de geschiedenis, die miljoenen mensen het leven heeft gekost. De oorlog – en dat moge ook uit dit boek van mijn man blijken – kent geen winnaars, maar slechts verliezers. De oorlog is bitter! Maar het zoet is, dat wij nu op die periode terug kunnen kijken als een afgesloten periode. Wij leven in een vrij land. De brieven van mijn man zijn bitterzoet, omdat zij enerzijds de bittere ervaring van de oorlog beschrijven, anderzijds dat zij een beeld geven van hoe mensen in die bittere tijden steun bij elkaar zochten en elkaar hielpen, hoe zij hoopten en geloofden en hoe zij verlangend uitzagen naar het moment dat de oorlog afgelopen zou zijn.
Met veel dank aan Ruth Waterborg-Wijburg (1921) voor de gastvrije ontvangst in september 2018 en voor alle informatie, documenten en foto’s.
Bronnen:
Foto bovenaan: Briefkaarten van Harm aan Ruth vanuit Berlijn, juli 1944. NIOD 247.402
Gesprek met Mevrouw Ruth Waterborg-Wijburg, 25 september 2018
Dagboekbrieven, Berlijn 1943-1944 Harm Waterborg, Brieven en dagboek van Harm Waterborg (1919-1997) verzameld en bewerkt door Wim Rhebergen en Ruth Waterborg-Wijburg, Venlo 2006. Produktie Jakob Harm Waterborg, Overland Park, KS, USA. De oorspronkelijke brieven en briefkaarten van Harm Waterborg liggen bij het NIOD.
Verslag Harm Waterborg september 1944, familiearchief Waterborg-Wijburg
Toespraken bij het overlijden van Harm Waterborg, familiearchief Waterborg-Wijburg
Gesprek met Trudy Tolsma, 8 september 2018
Dagblad voor Noord Limburg, 24 november 1972
Dagblad voor Noord Limburg, 19 november 1983
Rhegie, website van Wim Rhebergen www.rhegie.com
Onder Ons Gezegd, portret van de Utrechtse wijk Oog in Al. Utrecht 2018, Sam Dekkers, Janny Ruardy, Gerdie Snellers en Anna Wits
Utrecht in Verzet 1940-1945, T.Spaans-van der Bijl, Utrecht 2005
Historisch Nieuwsblad, Ooggetuigen vertellen over Dolle Dinsdag, Bas Kromhout, april 2008
Fryslân Historisch Tijdschrift april 2016 over wat er gebeurde met de neergehaalde vliegtuigen in de oorlog in het Zerlegebetrieb