Molièrelaan 8. Het verhaal van de Joodse families De Jong en De Vries

Voor Channah

In april 1940 komt de Joodse familie De Jong op de Molièrelaan 8 wonen. Zij zijn hun woonplaats Nijmegen ontvlucht. Ze voelen de dreiging vanuit nazi-Duitsland en wanen zich achter de Hollandse Waterlinie in Utrecht veiliger. Het gaat om Israël de Jong, zijn vrouw Johanna Bronkhorst en hun twee jongste zonen Hans en Albert. Zoon Jaap en dochter Sophie blijven in Nijmegen achter.

Tijdens de oorlog wordt de familie vervolgd en moet de één na de ander onderduiken, vluchten of wordt opgepakt en gedeporteerd. Dit verhaal volgt de familie De Jong en het gezin van dochter Sophie de Jong en haar echtgenoot Nathan de Vries, ouders van Judith en Channah de Vries, die na de oorlog als wees terugkeren en opgroeien in Oog in Al. Hun ouders maken de bevrijding nog net mee in Tröbitz maar ze bezwijken daar in mei 1945 aan de vlektyfus.

Na jaren van onderduik keren Israël en Johanna de Jong in 1945 terug op de Molièrelaan 8. Tijdens hun onderduikperiode is het huis drie jaar lang in beslag genomen door ‘jodenhater’ en fanatiek NSB’er, de politieman Van Grootheest.

In juni 1945 nemen Israël en Johanna de zorg voor hun twee kleindochters van 4 en 2 jaar op zich. Judith en Channah de Vries hebben de  kampen Westerbork, Bergen Belsen en ‘de Dodentrein’ naar Tröbitz overleefd.

Israël de Jong en Johanna Bronkhorst in Nijmegen

Israël de Jong (1884-1968) is geboren in Millingen en komt uit een groot gezin met acht kinderen. Zijn vader Jacob de Jong was slager. Ook moeder Jetta Coopman komt uit een slagersfamilie. Israël begint zijn carrière als bakker maar dit blijkt geen succes. Hij wordt daarna vertegenwoordiger bij de NV Gebr. van den Bergh’s Koninklijke Fabriek in Oss en gaat in Almelo wonen. Deze fabriek was ooit begonnen als ‘wattenfabriekje’ van de Joodse familie van den Bergh. Er werden oude lompen tot grauwe watten verwerkt dat als vulmateriaal werd gebruikt. De fabriek groeide uit tot de tapijt- en meubelstoffenfabriek Bergoss. Oprichter Daniël van den Bergh werd in Oss wattenjood genoemd en zijn broer boterjood omdat hij een margarinefabriek in Oss bezat.

In Nijmegen ontmoet Israël zijn vrouw Johanna Bronkhorst (1888-1969) en ze trouwen op 6 juni 1912 en gaan in de Hezelstraat 4 A wonen. Johanna is geboren in Nijmegen en komt uit een gezin met elf kinderen. Haar vader was ‘paardenmakelaar.’ Johanna is actief bij een vrouwenorganisatie en is als ouder mede-oprichter en bestuurder van de in 1927 opgerichte ‘De Leerschool’, een openbare lagere school met een eigen lessysteem in de Van Nispenstraat. Haar eigen kinderen gaan naar deze school.

Johanna de Jong-Bronkhorst en Israël de Jong aan de achterkant van hun huis aan de Driehuizerweg in Nijmegen in de jaren 30. Bron: Familie de Jong, op website oorloginijmegen

Israël en Johanna wonen op meerdere adressen in Nijmegen maar vanaf 1930 is dat de Driehuizerweg 68 (Later wordt 68 nummer 26 en nog weer later wordt de Driehuizerweg de Heyendaalseweg). Ze krijgen vijf kinderen. Jaap (1915), Sophie (1918), Hans (1919) en Albert (1923). Een in 1916 geboren zoon overlijdt op jonge leeftijd.

Sophie, Albert, Jaap en Hans de Jong. Bron: Familie de Jong, op website oorloginnijmegen
De vier kinderen De Jong, Jaap, Albert, Sophie en Hans voor het portret van hun jong overleden broertje. Bron: Familie de Jong, op website oorloginnijmegen

Het gezin is liberaal Joods, de maaltijden zijn koosjer, de kinderen doen barmitswah (kerkelijke meerderjarigheid bij 13 jaar) en ze brengen zo af en toe een bezoek aan de synagoge.

Sophie de Jong rond de 15 jaar. Bron: Familie de Jong, op website oorloginnijmegen

Sophie en haar broers zijn lid van de Joodse Jeugdfederatie. Broer Albert zamelt postzegels in voor deze Joodse jeugdclub ten behoeve van de opbouw van Palestina. Familie De Jong helpt al vroeg bij de opvang van Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Er komen veel vluchtelingen aan in Nijmegen, vaak met de trein. Op het station staan leden van het Vluchtelingencomité klaar om hen op te vangen. Door de komst en opvang van Joodse vluchtelingen uit Duitsland is de familie zich al vroeg bewust van het geweld en de anti-Joodse maatregelen in nazi -Duitsland. Ook oud-directeur van Bergoss en werkgever van Israël de Jong, Friede Knurr, doet al sinds 1933 veel voor het comité in Nijmegen dat hulp verleent aan de Duitse Joodse vluchtelingen.

Advertentie Hulpactie Duitsch-Joodsche Vluchtelingen in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant 14 april 1933. Bron: boek Verboden voor Joden van Frank Eliens
Dochter Sophie de Jong en echtgenoot Nathan de Vries in Nijmegen

Via haar broer Hans leert Sophie Nathan de Vries kennen die ook actief is bij de Joodse Jeugdfederatie. Hans vertelt na de oorlog in een interview:  “We waren zeer betrokken bij de opvang van vluchtelingen vanwege mijn zwager, mijn zus’ man, Nathan de Vries. Ik was zeer betrokken bij de Joodse jeugd sociëteit. We hielpen Duitse Joden om uit Duitsland te komen. We smokkelden ze uit Duitsland en we moesten ze over de brug zien te krijgen. Dit was de brug over de rivier de Waal. We brachten de Joden over de brug en deden dit op een slimme manier. We liepen namelijk over de brug als een verliefd stel”. Alleen al tussen 1933 en 1937 komen er 35.000 Duitse Joden de Nederlandse grens over. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 zijn er zo’n 15.000 Duitse Joden in Nederland.

Nathan de Vries komt in 1935 vanuit Haarlem in Nijmegen wonen en is in Haarlem geboren (in 1904)  en getogen aan de Bakenessergracht 46 A. Hij is nummer 7 in een gezin van 9 kinderen.

Acht van de negen kinderen De Vries in 1919. Foto gemaakt tgv 25-jarig huwelijk van de ouders Simon Philip de Vries en Judith de Vries-de Jong. (Zoon Manuel uit 1895 is maar één jaar oud geworden). Een jaar na deze foto overlijdt nog een andere broer van Nathan (ook weer een Manuel) in 1920. Bron: Boek Eli Dasberg over rabbijn Simon Philip de Vries

De ouders van Nathan zijn Simon Philip de Vries en Judith de Vries- de Jong. Vader Simon is rabbijn en is als religieus leider verbonden aan de synagoge van  Haarlem. Ook geeft hij les in de Hebreeuwse taal aan onder meer het Stedelijk Gymnasium. Simon Philip de Vries is overtuigd zionist. Het zionisme streeft naar een eigen Joodse staat met Jeruzalem als hoofdstad. Het Joods Nationaal Fonds (JNF) koopt daar grond. Elk Joods gezin heeft wel zo’n blauw collectebusje van het JNF in huis om geld in te zamelen.

JNF busje uit 1905, Collectie Joods Historisch Museum

De vader van Nathan maakt in 1932 een studiereis naar Palestina. Hij deelt zijn indrukken en ervaringen in het boek ‘Joodsch Palestina’.

Een ander werk van zijn hand gaat over Joodse Riten en Symbolen (1929 en deel 2 in 1932). Nathan en de  andere kinderen krijgen de geschiedenis van het jodendom, de symbolen en gebruiken thuis met de paplepel ingegoten. Zoon Nathan leert ook Hebreeuws en is lid van de zionistische jeugdbeweging Macabia. Als in 1935 in Haarlem de Joodse Sociëteit wordt opgericht om te lezen, schaken, feesten, voor excursies en reisjes, wordt Nathan secretaris. Vader Simon is een druk bezet man maar de vrijdagavonden houdt hij vrij voor zijn gezin. Er wordt dan gepraat, gelezen, geleerd en gezongen.

Foto tgv het 90-jarig bestaan van de synagoge, 1931. Met in het midden vooraan: Judith de Vries- de Jong en rabbijn Simon Philip de Vries, de ouders van Nathan. Nathan staat middenvoor de vier dames van de bovenste rij. Bron: Noord Hollands Archief

Nathan gaat in Haarlem naar de HBS en doorloopt daarna de Hogere Handelsschool. Hij wordt chef/corrector bij drukkerij Joh. Enschedé in het centrum van Haarlem. Hij helpt zijn vader als corrector bij de uitgave van het Leerboek der Hebreeuwse Taal in 1931, een uitgave van Joh. Enschedé. Zo’n leerboek was er nog niet eerder.

In 1935 verhuist Nathan naar Nijmegen en wordt ook hier actief binnen de Joodse gemeenschap. Zo ontmoeten Sophie en Nathan elkaar en verloven ze zich in 1936. Beide families komen die dag samen in Nijmegen om dit te vieren. Vader Simon had van te voren nog wel geïnformeerd bij zijn collega rabbijn Salomons in Nijmegen naar de familie van zijn a.s. schoondochter De Jong. Salomons verzekerde hem dat het huishouden en het eten bij Johanna Bronkhorst koosjer was, ook al was de familie niet religieus; ze konden daar met een gerust hart gaan eten, aldus de Rabbijn uit Nijmegen.

Verloving Sophie de Jong en Nathan de Vries in Nijmegen 28 juni 1936. Families De Jong en De Vries vieren mee. In het midden, v.l.n.r.: Simon de Vries, Aäron de Vries, Johanna Bronkhorst, een onbekende man wat naar achteren, Reina (de vrouw van Aäron), twee onbekenden, achter man: Judith de Vries (oma), Sophie, Nathan, het echtpaar Julie Spitz en Izak de Vries, Israël de Jong (vader van Sophie). Op de auto: De broer van Nathan, Naftalie op de rug, Albert de Jong die dwars zit en breed zwaaiend: Miriam Roos (de vrouw van Naftalie). Vooraan: vlnr Hans, Jaap, dan waarschijnlijk Bertha de Vries (zus van Nathan en vrouw van Eli Dasberg, die ontbreekt op de foto), Joseph van Dijk en Rozette de Vries. Bron: Familie de Jong op de website oorloginnijmegen

Op 2 september 1938 trouwt Sophie met de 14 jaar oudere  Nathan de Vries. Een paar dagen na het wettelijk huwelijk vindt  de Chatoena (joods huwelijk) plaats, geleid door de vader van Nathan, de rabbijn uit Haarlem.

Huwelijksfoto’s van Sophie de Jong en Nathan de Vries in september 1938. Privécollectie Channah Koppel-de Vries

Het pasgetrouwde paar gaat op de Driehuizerweg 60 wonen, vlakbij de ouders van Sophie. In het adresboek van Nijmegen uit 1940 staan ze vlak bijelkaar op nummer 60 en 68:

In 1939 wordt dochter Judith geboren. De moeder van Nathan, Judith de Vries komt op kraambezoek.

Oma Judith de Vries- de Jong op kraambezoek bij Sophie en Nathan en hun dochter Judith ( naamgenoot van oma). Foto: Privécollectie Channah Koppel-de Vries
Zoon Jaap de Jong en Hannie Levitus in Nijmegen

Jaap is de oudste van het gezin De Jong. Hij werkt vanaf 1936 bij Smatte in Roermond, grossier in kledingmateriaal en matrasvullingen en woont daar op kamers. In Nijmegen ontmoet hij Hannie Levitus, haar ouders hebben een banketbakkerij annex lunchroom op de Grote Markt. Levitus is één van de eersten in Nederland (1934) met een automatiek voor kroketten, saucijzen en appelbollen. De zaak is een begrip in Nijmegen. Na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 in Duitsland stelt de familie Levitus hun huis open voor de opvang van Duitse Joodse vluchtelingen. Yvonne Levitus vertelt daar later over: ‘’Ons huis was bevolkt met vluchtelingen, vooral jonge mensen, ik schat 16, 17, 18 jaar, ze lagen overal op de grond, in bad, overal, het was heel beangstigend, heel verdrietig, de mensen huilden, wisten geen raad, en mijn ouders, mijn vader ook, waren er ontzettend druk mee bezig, en ik ook, ik vond het vreselijk, al die huilende mensen, en dan van huis weg, wat wil je nog meer, iets ergers bestond er voor mij niet. Deze mensen zijn meestal, wat ik mij herinner, doorgegaan naar Amerika.” 

Dochter Hannie is muzikaal en treedt met haar xylofoon al in 1935 op tijdens een liefdadigheidsconcert om geld in te zamelen ten behoeve van de Joodse vluchtelingen. Ook kan ze heel goed accordeon spelen.

Hannie Levitus, de latere echtgenote van Hans de Jong met accordeon. Bron: Familie De Jong, op website oorloginnijmegen

In augustus 1938 verloven Jaap en Hannie zich en vanaf 1939 komt Jaap weer in Nijmegen wonen en begint  daar een eigen zaak in tricotage en lingerie. Dit wordt in 1940 ‘Betex’, handel in baby-artikelen.

Hannie Levitus en Jaap de Jong vlak voor het uitbreken van de oorlog. Foto: Familie de Jong op website oorloginnijmegen
Israël en Johanna de Jong- Bronkhorst verhuizen met zonen Hans en Albert naar Utrecht

Ergens tussen 12 en 18 april 1940 verhuizen Israël en Johanna de Jong naar de Molièrelaan 8 in Utrecht. Op 17 april wordt er een telefoonaansluiting aangelegd met telefoonnummer 19165. Een telefoon is noodzakelijk voor het werk van Israël als vertegenwoordiger bij Van den Bergh’s Koninklijke Fabrieken. Vanaf juni 1942 mogen joden geen telefoon meer hebben en moet de telefoon weer worden ingeleverd.

De Molièrelaan rond 1940. Het huis van de familie De Jong op nummer 8 staat er net niet op. Bron: Het Utrechts Archief

Het huis op de Molièrelaan is op dat moment twee jaar oud en de eerste bewoners stonden ingeschreven onder de bedrijfsnaam Ponoma ’s voedingsmiddelen.  De huizen zijn rond 1938 gebouwd door Barreveld & Rijksen en ontworpen door architect W. Duyff jr. Op nummer 18 bevond zich een modelwoning voor bezichtiging.

Zonen Hans (21) en Albert (16) verhuizen mee naar Utrecht. Hans en Albert worden ook in Utrecht weer actief binnen de Joodse gemeenschap. Beide zijn lid van de Joodse Jeugdfederatie afdeling Utrecht. In Utrecht ontmoet Hans Ella Leefsma (1921-1944) die in 1939 de HBS heeft afgerond en net geslaagd is voor een cursus Hebreeuws van de Joodse Jeugdfederatie.

Het gezin van Ella Leefsma, de echtgenote van Hans de Jong. Met vlnr moeder Sarlina Mesritz, zus Clara, Ella in het midden, zus Mirjam en vader Leo Leefsma. bron: USC Shoah Foundation 153719

Haar vader Leo Leefsma heeft een stoffenhandel in de Boothstraat, ‘Leefsma’s Meubelstoffenhandel’ en ze wonen in de Musschenbroekstraat 2.

Briefpapier Leefsma’s Meubelstoffenhandel uit 1939. De zaak van de vader van Ella Leefsma. Ook Hans de Jong werkt hier aan het begin van de oorlog. Bron: Het Utrechts Archief

Leo Leefsma is voorzitter van de Zionistenbond in Utrecht en actief in de Nederlands Israelitische Gemeente Utrecht (NIGU). Hans en Ella worden verliefd op elkaar. Vader Israël de Jong kent de broer van vader Leo Leefsma, Jacob Leefsma via hun gezamenlijke werkgever Van den Bergh’s Koninklijke Fabriek ( later Bergoss). Ook zoon Hans werkt hier als vertegenwoordiger en als de oorlog uitbreekt stapt hij over naar Leo Leefsma’s groothandel in tapijten en meubelstoffen.

De oorlog breekt uit

Al binnen een maand na de verhuizing vanuit Nijmegen naar Utrecht vallen de Duitsers Nederland binnen en breekt de oorlog uit. In 1941 worden alle Joodse inwoners van Nederland en dus ook van Utrecht verplicht om zich te registreren bij het Bevolkingsregister voor de somma van één gulden. Deze Opgaaf van Joden betreft een verordening van Rijkscommissaris Seyss-Inquart uit januari 1941. Als je weigert kan je een gevangenisstraf tot vijf jaar krijgen. Zo komen in juni 1941 ook Israël, Johanna en zonen Albert en Hans op de lijst te staan.

Opgaaf van Joden, bron: Het Utrechts Archief

In juli 1942 vinden er een paar dagen na elkaar twee huwelijken plaats binnen het gezin De Jong. En wel op 27 juli (Hans en Ella in Utrecht) en 31 juli 1942 (Jaap en Hannie in Nijmegen). Hans en Ella trouwen in Utrecht in het stadhuis en twee weken later in de synagoge.

Huwelijk Hans de Jong en Ella Leefsma juli 1942 in Utrecht. Met de verplichte Jodenster. Bron: USC Shoah Foundation 153719

Broer Jaap komt naar Utrecht om getuige te zijn en blijft vanwege de avondklok een nachtje slapen op de Molièrelaan. Vader Israël geeft zijn zonen ieder f 1.000 gulden. De rest van zijn vermogen moet hij verplicht onderbrengen bij de bank Lippman, Rosenthal & Co (Liro). Volgens de Duitsers is de Liro bevoegd joods vermogen te ‘beheren’, in de praktijk wordt het joods vermogen geroofd. Het gaat niet alleen om geld maar ook om waardepapieren en waardevolle bezittingen.

De verloving in juni of het huwelijk in juli 1942 van Hans de Jong en Ella Leefsma op de Molièrelaan met rechts Johanna De Jong- Bronkhorst, de moeder van Hans en links de broer van Johanna, een oom van Hans. Bron: familie De Jong op website oorloginnijmegen

Vier dagen na het huwelijk van Hans en Ella trouwt Jaap in Nijmegen. Moeder Johanna reist daarvoor op en neer naar Nijmegen. Vader Israël is net geopereerd aan zijn voet en blijft in Utrecht.

Jaap de Jong met zijn moeder Johanna de Jong-Bronkhorst in de tuin van de Vossenlaan 28 het adres van zijn schoonfamilie Levitus in 1940 of 1941. Bron: familie De Jong op website oorloginnijmegen

Na de beide huwelijken duikt bijna iedereen van de familie onder of onderneemt een vluchtpoging. Dochter Sophie in Nijmegen is ‘’gesperrt’’ (vrijgesteld van deportatie) door de functie van haar man Nathan bij de Joodse Raad in Nijmegen en loopt (nog) geen gevaar. Haar Sperre stempel heeft nummer 86.929, Nathan heeft nummer 86.928. De nummers 80.000 tot 100.000 verwijzen naar een vrijstelling in verband met een functie in de Joodse Raad.

Kaart in Joodse Raad carthoteek van Sophie de Vries- de Jong. Met Sperre nummer 8 86929 en de aantekening ‘gesperrt wegens functie echtgenoot’ , Arolsen Archives
Israël en Johanna de Jong duiken onder
Bord 'Voor Joden verboden' in Park Oog in Al, 1942. Foto: J.G. de Graaf, HUA
Bord ‘Voor Joden verboden’ in Park Oog in Al, 1942. Foto: J.G. de Graaf, HUA

Al dik twee jaar na hun verhuizing naar de Molièrelaan moeten Israël en Johanna hun huis verlaten en duikt de familie onder. De eerste jaren van de oorlog waren er al veel  anti-Joodse beperkende maatregelen en verboden afgekondigd. Vanaf 1942 wordt het dragen van een Jodenster verplicht. In Park Oog in Al komt het bord ‘’Voor Joden verboden’’ te staan. In februari 1942 vindt de eerste deportatie van Duitse joden plaats in Utrecht. In juli 1942 krijgen de eerste Nederlandse joden in Utrecht een deportatie oproep gebaseerd op de eerdere registratielijsten uit 1941. De eerste groep moet zich op 18 augustus melden bij het Maliebaanstation. Het wordt de familie De Jong te heet onder de voeten en ze wachten niet langer af. Israël en Johanna duiken onder, Albert duikt ook onder maar op een andere plek dan zijn ouders en zoon Hans en echtgenote Ella vluchten.

Zodra Joodse bewoners zijn ‘verdwenen’ leggen de Duitsers beslag op de inboedel. Het huis op de Molièrelaan komt op een lijst van ontruimde woningen van Joden te staan. Het huis wordt niet lang daarna toegewezen aan NSB’er kapitein van de staatspolitie Gerrit van Grootheest, waarover later meer.

Israël en Johanna duiken onder in Nijmegen en daarna korte tijd op een woonboot in Loosdrecht. Van daar vertrekken ze naar Breda waar ze onderduiken bij een zakenvriend. Hier komen ze in contact met iemand die hen voor een bepaald bedrag naar Zwitserland kan brengen. Als de dag van vertrek is aangebroken bergen zij  geld en waardevolle sieraden goed op. Israël heeft in zijn broek de binnenzakken van een colbert- of overjas laten naaien en Johanna gebruikt haar BH. Ze vertrekken per bus naar een dorpje dicht bij de Belgische grens. Vandaar gaat het te voet via een smal weggetje de grens over. Even voorbij de bocht in de weg zou een auto staan die hen naar een station zou brengen voor de verdere reis naar de Franse grens. Het blijkt dat het een auto van SS’ers is en deze pakken alle sieraden en geld van hen af.  De SS’ers commanderen vervolgens “Zurück!” Ze gaan terug en nemen in het dorp de bus naar Breda en gaan terug naar hun vriend waar zij nog enkele weken blijven om daarna terug te keren naar Nijmegen. Hier vinden ze onderdak bij het echtpaar Gerritje Malgo en Kees Metzer, kantoorbediende, in de Van Slichtenhorststraat 40. Op 22 januari 1948 verklaart Kees Metzer: “In het jaar 1943 was de heer de Jong en zijn vrouw bij mij ondergedoken” en hier horen Israël en Johanna dat dochter Sophie met haar gezin in februari 1943 is opgepakt. Kort voor de bevrijding duiken Israël en Johanna onder in Arnhem en ten slotte in Hilversum.

Zoon Albert van de Molièrelaan duikt onder

Als zijn ouders onderduiken in augustus 1942 gaat jongste zoon Albert naar een ander onderduikadres, in Loosdrecht. Maar hij wordt daar al heel snel opgepakt en ‘’als gestrafte’’ naar Westerbork getransporteerd waar hij in barak 67 terecht komt (waar later zijn broer Hans in december 1943 ook zou komen te zitten maar ze hebben elkaar niet meer ontmoet). Op 8 juni 1943 wordt Albert samen met 1300 kinderen en hun ouders op de trein naar Sobibor gezet. Albert reist zonder zijn familie. Dit transport wordt later ‘het Kindertransport’ genoemd vanwege de vele kinderen in de trein. Alle 3017 inzittenden van de trein worden bij aankomst in Sobibor op 11 juni meteen vergast. Albert is nog net geen 20 jaar. De familie blijft nog lang in onwetendheid over zijn lot.

Foto van Albert de Jong, bron: USC Shoah Foundation 218471 en Kaart van Albert de Jong uit Joodse Raad carthoteek, Arolsen Archives. ”Op transport 8/6 ’43”

Zoon Hans de Jong en Ella Leefsma uit Utrecht vluchten

Na hun huwelijk verschijnt er nog een dankbetuiging in Het Joods Weekblad van 14 augustus 1942 en daarna duiken Hans en Ella onder. Allereerst op een adres in Vianen bij een groot gezin waar ze tot oktober blijven. Hans blijft werken met een valse identiteitskaart op eigen naam maar zonder ‘J’. Ella blijft vanwege haar joods uiterlijk binnen. Hierna volgen andere onderduikadressen onder meer bij een sluiswachter in Heerenveen, in Loosdrecht en bij een neef van Hans, de zoon van Abraham Bronkhorst ( broer van moeder Johanna) in Den Haag. Hans helpt bij het rondbrengen van voedselbonnen voor families met onderduikers. Uiteindelijk worden ze op 3 december 1943 op een onderduikadres in Leiden verraden voor geld en opgepakt en nog dezelfde dag naar de strafgevangenis in Scheveningen gebracht. Op 17 december worden ze naar Kamp Westerbork overgebracht. Hans draagt handboeien maar Ella niet en hij vraagt haar dan ook om bij de overstap in Utrecht te vluchten. Maar dat doet Ella niet, ze wil bij haar man blijven. Hans wordt in Westerbork in barak 67 geplaatst en Ella komt in de gevangenenbarak terecht. Hans moet in Westerbork de barakken schilderen.  Op 25 januari 1944 gaan ze op transport naar Auschwitz, waar ze twee dagen later aankomen. Ze zijn erg bang in de trein. In Auschwitz worden ze meteen gescheiden.

Ze zwaaide naar mij

Hans vertelt hierover na de oorlog: “De mannen werden direct na het uitladen gescheiden van de vrouwen en de kinderen. Daarna moesten wij langs een stel SS officieren (o.a. Mengele) lopen en werden ongeveer 250 mannen (waaronder ik) geselecteerd. Dit gebeurde ook bij de vrouwen. Degenen die niet geselecteerd werden gingen op vrachtwagens direct naar het crematorium van Birkenau. Dat is het laatste wat ik van Ella zag, met een vreemde baby op haar arm. Ze zwaaide naar mij. Wij werden in een barak opgesloten en twee dagen later per vrachtwagen  naar Günthergrube gebracht. Dit was een nieuw kamp voor ongeveer 500 gevangenen. Wij moesten helpen met de bouw van een kolenwasserij. Het werk was zwaar, en het eten slecht. Ik werd ziek en werd naar Birkenau naar de ziekenbarak gebracht. Dit was in september 1944. Daarna heb ik gependeld van de ziekenbarak naar het werkkamp. Als ik vermoedde dat er een selectie in de ziekenbarak zou komen (zij die er slecht uitzagen werden naar het crematorium gestuurd) meldde ik mij ‘arbeidsgeschikt’ en werd ik naar het werkkamp gestuurd etc.etc. Het was geloof ik 20 februari toen de Duitsers het kamp verlieten. Helaas kwamen zij een paar dagen later weer terug en moest iedereen op het appèl verschijnen. Zij die te ziek waren om op appèl te verschijnen, werden in de barak doodgeschoten. Dit was voldoende om ons te overtuigen dat het je geraden was om de barak uit te komen. We werden te voet uit het kamp gevoerd op de weg die naar het kamp Auschwitz leidde. Toen we bij de spoorbrug kwamen, zagen wij een Duitse ordonnans op een motor die de soldaten toeriep dat de laatste trein daar beneden klaar stond om te vertrekken, dus renden alle soldaten naar die trein en waren wij vrij en wandelden door naar kamp Auschwitz, waar twee dagen later de Russen kwamen en wij dus officieel bevrijd waren. Dat was op 27 februari 1945.”

Hans blijft ongeveer 5 á 6 maanden in Günthergrube. De gesprekken tussen de gevangenen gaan vanwege de honger vooral over eten. Een belangrijke overlevingsstrategie voor Hans is om het eten altijd direct op te eten en nooit te bewaren, omdat er een grote kans is dat het gestolen wordt. ‘Niemand is te vertrouwen.’ De sanitaire situatie is vreselijk, vooral ook omdat je ’s nachts niet naar de sanitaire barak mag. Van levensbelang is het om je lichaam zo schoon mogelijk te houden om ziekte te voorkomen. Urine blijkt een goed desinfecterend middel te zijn. Hans  wordt ziek en wordt in september naar het ziekenhuis in Birkenau gebracht. Wanneer hij genezen is wordt hij naar Auschwitz gestuurd om te werken. Na een paar weken wordt hij weer ziek. Waarschijnlijk een infectie van het zenuwstelsel waardoor hij niet meer kan lopen. Hij komt weer in het ziekenhuis terecht. Hans overleeft uiteindelijk drie selecties door SS-artsen en geneest.

Foto Ella Leefsma in de Testimony van haar zus Clara Leefsma, bron: USC Shoah Foundation 153717

Ella overleeft Auschwitz niet. Ze wordt op 1 februari 1944 vermoord, 22 jaar oud. Haar ouders en haar jongere zusje Mirjam van 12 jaar zijn in 1943 in Sobibor vergast.

Zoon Jaap de Jong en Hannie Levitus in Nijmegen vluchten

Na de verhuizing van zijn ouders naar de Molièrelaan in Utrecht trekt Jaap de Jong in bij de familie Levitus van zijn verloofde Hannie, die dan net van de Grote Markt naar de Vossenlaan 28 zijn verhuisd. Even heeft Jaap nog overwogen om ook naar de Molièrelaan te verhuizen. De adreswijziging wordt in de week van 17 mei aan de gemeente Utrecht doorgegeven maar wordt al weer snel erna doorgestreept.

Na hun huwelijk op 31 juli 1942 vluchten Jaap en Hannie via België en Frankrijk naar Zwitserland. In Nijmegen worden ze al vanaf 6 augustus 1942  gezocht en worden ze ”onwettig afwezige Joden’ genoemd in het Algemene Politieblad van 20 augustus 1942:

Opsporing verzocht van Jaap de Jong, zijn echtgenote Hannie Levitus en de ouders en zus van Hannie. Bron: website oorloginnijmegen

In Zwitserland zijn ze veilig en ze blijven er zo lang de oorlog duurt. De vlucht was eerst samen met de ouders van Hannie, Jacob Levitus en Leentje Cohen en haar zus Yvonne. Maar in Bordeaux scheiden hun wegen. Hannie’s ouders en zus keren terug naar Nijmegen waar ze meteen moeten onderduiken en uiteindelijk worden verraden. In Auschwitz worden beide ouders vermoord. Zus Yvonne duikt onder in Zuid Limburg en wordt daar bevrijd. Begin januari 1945 wordt in Zwitserland de zoon van Jaap en Hannie, Albert, geboren. Vanuit Zwitserland is er in de oorlog af en toe contact door middel van brieven met de familie in Utrecht en Nijmegen.

Dochter Sophie de Jong en Nathan de Vries in Nijmegen

Als de Duitsers Nederland binnenvallen vluchten Nathan en Sophie met dochter Judith naar het westen en komen uit in Aalsmeer waar ze onderdak krijgen bij een boer die van niets weet en zeer verbaasd is dat het gezin op de vlucht is. Waarvoor dan? Daarna keren ze terug naar Nijmegen en gaan op de Vossenlaan 257 wonen. In dezelfde straat als broer Jaap die in 1940 is ingetrokken bij de familie Levitus van zijn verloofde Hannie op nummer 28. Al snel volgen er anti-Joodse maatregelen. Nathan verliest zijn werk en moet zich laten registreren als Jood bij de gemeente op 20 februari 1941. Zijn vermogen wordt in beheer genomen. Er komen overal verbodsborden te staan en vanaf 1942 is het verplicht een Jodenster dragen. Fietsen en radio’s moeten worden ingeleverd. Ook Nathan levert zijn fiets in:

Bewijs van ontvangst voor het inleveren van zijn fiets, N.de Vries, 24 juni 1942. Bron: boek Frank Eliens. Voor Joden Verboden.

Sporten en het bezoeken van sportwedstrijden wordt ook verboden. Maar omdat Nathan allerlei functies bekleedt in de Nederlandse Israëlitische Gemeente in Nijmegen en bij de Joodse Raad als adjunct-secretaris en jeugdleider en leraar bij de Joodse Centrale voor Beroepsopleidingen (JCB ) is het gezin voorlopig vrijgesteld van deportatie. Nathan is ook bestuurslid van het ‘Doodgraverscollege’ en van het Gemisloet Chassadiem (Joodse welzijnswerk).

Voorloper van de Sperre, De verklaring van vrijstelling op naam van Nathan de Vries, met ondertekening van de voorzitter van de Israëlische Gemeente te Nijmegen , dhr Vromen en uitgegeven door de Joodse Raad van Amsterdam, plaatselijke afdeling Nijmegen. Bron: oorloginnijmegen

Als Nathan met een vriend van de Joodse Raad op zondagmiddag 28 februari 1943 van een afstandje naar een voetbalwedstrijd staat te kijken worden ze verraden door een buurtgenoot. Sportwedstrijden zijn immers verboden voor Joden… ook al waren ze helemaal niet op het voetbalveld maar keken ze van een afstandje toe. Twee dagen later op 2 maart wordt Nathan tijdens zijn werk bij de Joodse Raad opgepakt en meegenomen door de politie. Ook hoogzwangere Sophie moet zich melden en omdat ze niet met de tram mag reizen moet ze lopend naar het politiebureau. Op haar registratiekaart komt bij ‘bijzonderheden’ te staan: in blijde verwachting. Haar buurvrouw van nummer 259 brengt de driejarige Judith met de tram naar het bureau. Het gezin wordt een nacht vastgehouden op het politiebureau in Nijmegen en wordt daarna overgebracht naar het Huis van Bewaring in Arnhem. Hier krijgen ze te horen dat ze niet meer terug mogen naar Nijmegen en zich in Amsterdam moeten vestigen.

Sophie en Nathan en dochter Judith worden gedwongen naar Amsterdam te verhuizen

Een collega van de Joodse Raad haalt met de handkar nog wat bagage en baby kleertjes voor ze op vanuit hun huis aan de Vossenlaan. Wat later brengt verhuisbedrijf Schaap ook nog wat inboedel naar Amsterdam. Nathan, Sophie en Judith trekken in bij de oudere zus van Nathan, Bertha (Bep) de Vries en haar man Eli Dasberg en hun drie kinderen Samuel, Simon en Dina op een bovenwoning in de Jan Luykenstraat 86 in het Museumkwartier. Eli en Bertha wonen hier vanaf 1940. Eli is verzekeringsdeskundige en afdelingsleider bij de Joodse Centrale voor Beroepsopleidingen (JCB) van de Joodse Raad. Bertha is leidster bij de meisjes JCB en gaf voorheen les op de Hachsjara  (opleiding ter voorbereiding voor het leven in Palestina, met als onderdelen landbouw en Hebreeuws). Ze is van huis uit kinderverzorgster en heeft twee jaar in Palestina gewerkt. Beide vaders zijn rabbijn, Samuel Dasberg in Dordrecht en Simon de Vries in Haarlem. Eli en Bertha hebben allebei een Sperre.

Systeemkaart Joode Raad Nathan de Vries, Sperrenr. 8/86928; Persoonsbewijs N53 / 051895/ Bestuurslid Gemisloet Chassadiem, 1 mei 1942, Leg. 16 B 13;  Sperre, gesperrt wegens functie, vroegere werkkring: chef corrector op drukkerij; indruk: zoowel voor Cultureel als Adm. werk zeer bruikbaar, prettig in omgang. Bijzonderheden: Beheerst drie moderne talen, spreekt en schrijft vloeiend Duits, op de hoogte met drukkerij- en zetterijtechniek; [achterzijde o.m.: gezondheidstoestand: uitstekend; Beheerscht klassiek Hebreeuwsch] , Arolsen Archives

We weten nu eindelijk dat de jongste dochter Channah Beroechah heet.

Nathan en Sophie worden op 6 maart 1943 bij het bevolkingsregister van Amsterdam ingeschreven en op 2 april wordt dochter Channah hier geboren. Sophie en Nathan geven haar een Hebreeuwse naam. Pas  later hoort de familie van haar geboorte en naam. Zo noteert Hannie Levitus die getrouwd is met de broer van Sophie, Jaap in haar dagboek op 10 augustus 1943 in Zwitserland:  “Jaap heeft gisteren een brief van Nathan gekregen. Gelukkig zijn ze allen nog gezond en wij hebben ze geschreven dat we moeite zullen doen voor certificaten uit Palestina. We weten nu eindelijk dat de jongste dochter Channah Beroechah heet. Van Jaap zijn ouders en van Hans, Ellen en Abbe (Albert) stond er niets in. Maar wij hopen dat ook zij allen nog goed gezond zijn”.

Enkele leden van de familie De Vries hebben al een Palestina certificaat waarmee ze naar Palestina mogen emigreren. Anderen zijn bezig met het verkrijgen van zo’n certificaat. Verschillende instanties waaronder het Rode Kruis zijn daar mee bezig.

VOORBEELD van een Palestina Certificaat, deze is op naam van Julius Löwenhart, 1934. Julius was in 1933 vanuit Duitsland naar Nederland gevlucht en neemt in 1934 zijn certificaat in Amsterdam in ontvangst en emigreert naar Palestina. Bron: Löwenhardt Foundation en Stadsarchief Amsterdam
Rabbijn Simon de Vries en echtgenote Judith de Vries-de Jong, foto uit het boek over het leven van de rabbijn de Vries van Eli Dasberg

Vóór de komst van Sophie en Nathan naar Amsterdam zijn ook de ouders van Nathan al vanuit Haarlem naar Amsterdam verhuisd. Vader Simon en moeder Judith zijn op 17 juli 1942 in de Wielingenstraat 36-huis in de Rivierenwijk, één van de drie ‘Joodse wijken’, komen wonen. Zoon Izak, advocaat, die zelf in de Frans van Mierisstraat woont, heeft dit huis voor zijn ouders  gevonden. Eerder woonde daar al eens zoon Naftalie met zijn gezin. Izak werkt op de afdeling Voorlichting van de Joodse Raad en is daar chef.

De rabbijn kan lang niet alles mee verhuizen naar Amsterdam. Alleen de belangrijkste boeken en het Sefer Torah (de heilige wetsrol) die hij van zijn kinderen cadeau heeft gekregen voor zijn 70-ste verjaardag in 1940 kunnen mee naar de kleinere woning. Al zeer snel heeft de rabbijn weer een kring van vrienden en leerlingen om hem heen. En veel van zijn kinderen en kleinkinderen wonen nu in de buurt en krijgen les van hem. Tijdens de les is hij streng maar daarna weer echt een opa aldus een kleindochter. Ze gaan dan met hem ijsjes eten in de buurt, met één bolletje voor 6 cent of soms zelfs twee voor 12 cent.

In Amsterdam komen Simon en Judith ook weer dichtbij dochter Eva (onderwijzeres) te wonen die les geeft op de Talmud Tora school in de Kraaipanstraat en een Sperre heeft als leerkracht daar.  Zij woont sinds 6 mei 1942 in de Lekstraat 128-2 hoog. Iets verderop in de Lekstraat op nummer 63 is in 1937 nog een nieuwe synagoge gebouwd. Ook in Amsterdam zorgt Eva voor haar ouders en haar zieke moeder net als in Haarlem. Moeder Judith is zwaar suikerpatiënte.

Synagoge in de Lekstraat 1938, bron: Stadsarchief Amsterdam

Rabbijn De Vries is ook in Amsterdam weer actief in de Joodse gemeenschap. Zo houdt hij bijvoorbeeld voordrachten in de synagoge in de Lekstraat. In mei 1943 spreekt hij nog op een cursus van de Centrale Culturele Commissie van de Joodse Raad over Het sociale geweten in de Joodse ethiek. In deze reeks van lezingen spreekt Jacques Presser (na de oorlog bekend van zijn boek De Ondergang ) de week erna over Op de grens van twee eeuwen,18-e en 19-e eeuw.

In de weken na de geboorte van Channah worden er veel Joodse bekenden en familieleden opgepakt, waaronder de broer van Nathan, Naftalie met zijn vrouw Mirjam Roos en hun twee zoontjes Simon en David. Zij zijn in 1936 van Amsterdam naar Rotterdam verhuisd maar Naftalie, koopman en  grossier in linnen, bezit als enige in de De Vries familie geen Sperre en hij en zijn vrouw en kinderen moeten onderduiken en doen dit op aparte plekken. Als Mirjam met de kinderen wordt opgepakt meldt Naftalie zich vrijwillig aan in Westerbork op 18 of 25 mei 1943.

De razzia van 20 juni 1943 in Amsterdam

Op zondag 20 juni vindt er in Amsterdam-Zuid en in een deel van Amsterdam-Oost een grote razzia, een ‘Gross-Aktion’, plaats. Vanaf ‘s ochtends 3:30 uur rijden luidsprekerwagens rond, die de Joden bevelen zich te melden op verzamelplaatsen Olympiaplein, Sarphatipark, Daniël Willinkplein (het latere Victorieplein) en de Polderweg. Duitse en Nederlandse politieagenten sluiten alle straten af en gaan de huizen binnen om joden op te pakken. Wie niet vrijwillig komt, wordt met geweld uit zijn huis gehaald. De razzia duurt tot diep in de nacht en gaat ook de volgende dag nog verder. Er worden ongeveer 5.500 Joden opgepakt. Zij worden via het Muiderpoortstation naar Westerbork gestuurd.

Razzia op 20 juni 1943 in Amsterdam. Mensen kijken toe vanaf het balkon. Foto: J.W.Wolters, Bron: Netwerk Oorlogsbronnen

In de Rivierenbuurt worden de broer van Nathan, Izak, advocaat procureur en zijn echtgenote Julie Spitz met hun twee kleine kinderen Michael en Tamar, een baby van zeven weken, in de Frans van Mierisstraat opgepakt. Julie heeft nog als secretaresse gewerkt bij professor Cohen, de voorzitter van de Joodse Raad.

Ook de ouders van Nathan, rabbijn Simon Philip de Vries en zijn echtgenote Judith de Vries en hun dochter Eva worden bij deze razzia opgepakt en naar Westerbork getransporteerd.

Razzia 20 juni 1943 foto vanuit het raam in de Uiterwaardenstraat. Joden worden weggevoerd naar het Muiderpoortstation. Foto: A. Wijnberg. Bron: Netwerk Oorlogsbronnen
De razzia van 29 september 1943 in Amsterdam

Op 29 september 1943 vindt de laatste grote razzia plaats in Amsterdam waarbij ca 5000 personen worden opgepakt. Hieronder bevinden zich alle medewerkers van de Joodse Raad. De Sperre werkt niet langer. Nathan en Sophie en Eli en Bertha van de bovenwoning in de Jan Luykenstraat behoren tot de laatste groep van Joodse Raadmedewerkers die zijn vrijgesteld van deportatie gezien de ‘Au-Be 170’ aantekening (in het groen) op hun Joodse Raad kaart : Ausname-Bescheinigung. Dit zijn de laatste vrijgestelde 170 personen die in een hogere functie bij de Joodse Raad werkzaam zijn.

Systeemkaart Joodse Raad carthoteek van Sophie de Vries-de Jong. Met de aantekening Au-Be 170 in het groen. Bijzonderheden: in blijde verwachting ( eerder genoteerd). Bron: Arolsen Archives

Maar met de razzia van 29 september 1943 worden ook Sophie, Nathan, Judith en Channah (6 maanden) opgepakt, alsmede Bertha en Eli met hun drie kinderen Samuel, Dina en Simon.

In de Sarphatistraat (tijdelijk omgedoopt in Muiderschans door de Duitsers) worden de zus van Nathan, Rozette, en haar echtgenoot de advocaat Joseph (Sjef) van Dijk met hun dochters Elisabeth (1933) en Judith (1935) opgepakt. Joseph spreekt goed Duits en in de oorlog zet hij zich in voor het vrij krijgen van Joodse gevangenen. Hij is zeer actief in de Joodse gemeenschap. Op 29 september 1943 wordt er bij hun huis aangebeld en staan er drie Duitsers op de stoep, de familie krijgt 5 minuten de tijd om hun spullen te pakken. Zij waren tot dan toe als laatsten beschermd door de ‘Au-Be van der Laan’ aantekening op hun persoonskaart, wat staat voor: personen die in de voedselvoorziening werkzaam zijn. Via de Hollandse Schouwburg worden ze naar Westerbork gedeporteerd. Vanuit de Hollandse Schouwburg kunnen de kinderen onderduiken maar dat willen de meisjes zelf niet.

De razzia vindt plaats rond Rosj Hasjana, de viering van het nieuwe Joodse jaar. Na deze razzia zijn er bijna geen Joden meer in Amsterdam, de Duitse bezetter verklaart de stad ‘Judenrein’, de Joodse Raad wordt opgeheven.

Sophie, Nathan, Judith en Channah en overige familieleden De Vries naar Westerbork

Vader Simon Philip zat al samen met zijn dochter Eva en zonen Izak en Naftalie en hun gezinnen in Westerbork alsook de rest van de familie aankomt na de razzia op 29 september. Rabbijn de Vries schrijft op 30 september 1943 in zijn zakagenda dat de volgende familieleden zijn aangekomen in Westerbork: ’s nachts Eli en Bep, Nathan en Fien met kinderen en Rozet en Chef. Bijna de hele familie De Vries, in totaal 24 leden, zit nu in Westerbork gevangen, behalve jongste zoon Aäron en zijn echtgenote Reina Spier uit Enschede. Zij duiken onder in Enschede. Aäron was in 1941 vanuit Haarlem naar Enschede verhuisd om daar een bij een razzia opgepakte rabbijn/docent Hebreeuwse talen op te volgen. Ze wonen naast de synagoge in de Prinsestraat 18. Aäron wordt hoofd van de Joodse Coördinatie Commissie van de plaatselijke Joodse Raad. Reina is advocaat procureur en tot aan het verbod werkzaam op de redactie van het blad van de Nederlandse Zionistenbond de Joodsche Wachter, waar ook Abel Herzberg aan verbonden was. De Joodse Raad in Enschede laat, in tegenstelling tot die in Amsterdam, Joden zoveel mogelijk onderduiken. Van de 1200 Joden in Enschede worden er 500 gered. hieronder bevinden zich Aäron en Reina, die de oorlog overleven. Zij duiken niet ver van de synagoge onder bij hun vriend Bert Leopold die huisarts is en zijn vrouw Annie Pino. Reina noemt de onderduikperiode na de oorlog in brieven aan haar familie psychisch erg zwaar. Je kunt je niet voorstellen wat het betekent om je steeds verborgen te moeten houden. Maar er was geen andere manier om te overleven.

In Westerbork wordt de familie verdeeld over verschillende barakken. Nathan, Sophie, Judith en Channah komen samen met zus Bertha Dasberg- De Vries en haar gezin van de Jan Luykenstraat in barak 61. Dit was een tijdlang een werkbarak maar door de grote toestroom is er een slaapbarak van gemaakt. Ook Abraham Asscher, voorzitter van de Joodse Raad wordt in deze barak geplaatst. Eli Dasberg: Het was een chaos van koffers en pakken en rugzakken in de overvulde barakken.

Plattegrond van Kamp Westerbork, 1944. Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork

Nathan en Sophie zitten nu in het kamp met twee kleine kinderen waaronder een baby van zes maanden. Hoe doe je dat? Ook schoonzus Julie de Vries-Spitz getrouwd met Izak, de broer van Nathan, is er met twee kleine kinderen, een peuter en een baby, en zij schrijft later haar herinneringen op “Altijd zorgen om voeding en ziekten. ‘Ondertussen probeerde ik met veel kunst-en vliegwerk mijn baby, Tamar, te voeden, want wel kon men uitstekende flessenvoeding in het kamp krijgen, maar ‘s morgens waren de flesjes niet warm te krijgen en zo stierven vele van onze arme baby’s door koude flessenvoeding, die hun darmpjes aantastten, waarna ze door een darmkwaal gesloopt werden. Bij mij lukte het, wonder boven wonder. Het kindje bleef leven.’’ Maar de kinderen worden veel ziek ‘Toen begonnen ons de kinderziekten te bezoeken. (…) Radelozer werd ik toen achtereenvolgend Rode Hond, mazelen, waterpokken en toen een middenoorontsteking kwam opzetten, welke laatste drie maanden duurde.’ Ook komt er kinderverlamming voor in Westerbork.

Kinderen in Kamp Westerbork, 1942 foto: Rudolf Breslauer [Public domain], via Wikimedia Commons
Volgens Philip Mechanicus (1889-1944), een medegevangene in Westerbork die een dagboek bijhoudt dat na de oorlog wordt gepubliceerd, komt de hele familie De Vries op 20 november 1943 bij elkaar in Westerbork. Hij schrijft daarover: ‘Groot feest van een familie van twintig personen, mannen, vrouwen en kinderen wegens de barmitswah van een der telgen. Achter in de zaal feestmaaltijd, waaraan allen verzameld waren rondom rabbijn Philip de Vries, uit Haarlem. Een keur van taarten. Redevoering, Joodse gezangen. Indrukwekkende plechtigheid. Deze hele familie, allen overtuigd Zionisten, gaat dinsdag op transport naar Zelle. Ze zijn verheugd dat ze samen kunnen blijven en dat zij de kans hebben, spoedig in Palestina, het Beloofde Land, te zijn.’ De barmitswah (kerkelijke meerderjarigheid bij 13 jaar) waarover Mechanicus schrijft is van Simon, de zoon van Naftalie en Mirjam, en kleinzoon van de rabbijn. In de zakagenda van rabbijn Simon de Vries staat geschreven: barmitswah van simon de vries en gezamenlijk ontbijt na de sjoeldienst in barak 71.

Het transport naar Celle (Bergen Belsen) vindt niet op de dinsdag in november plaats zoals Mechanicus schrijft, op basis van de berichten die rondgingen, maar wordt 11 januari 1944.

Foto van ‘kampfotograaf’ Rudolf Breslauer tijdens de Chanoeka in een barak in Kamp Westerbork in 1942. Kinderen steken de chanoekia aan, de negenarmige kandelaar. bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork

In zijn boek over rabbijn Simon Philip de Vries beschrijft Eli Dasberg later hoe druk zijn schoonvader het heeft in het kamp: pastoraal werk, brieven schrijven, sjoeldiensten, leeroefeningen in de barakken en in de sjoel, afspraken, gesprekken met leerlingen en clubjes in verschillende barakken. Een oude grauwe tent is omgetoverd tot sjoel (synagoge) en De Vries houdt hier voordrachten. In barak 63 geeft hij les. Er zijn ook veel bekenden uit Haarlem in het kamp.

Foto van rabbijn Simon Philip de Vries gemaakt in Kamp Westerbork 1943. Bron: Boek Eli Dasberg, Rabbijn Simon Philip de Vries.

Moeder Judith ligt vanaf dag één in de ziekenbarak van Westerbork. Dochter Eva zorgt in Westerbork voor haar moeder en vader net als in Amsterdam. Zoon Izak werkt op het kantoor van de Joodse  Raad in Westerbork waar vader Simon regelmatig even binnenloopt om tot rust te komen en een boek te lezen. Ze kunnen hier telefoneren en brieven schrijven en ontvangen. Er is veel administratief verkeer tussen Westerbork en de Joodse Raad in Amsterdam. Communicatie kan van levensbelang zijn. Izak gaat zelfs weleens op dienstreis naar Amsterdam vanuit Westerbork.

Palestina roept…

Na ruim 3 maanden in Westerbork wordt de familie op 11 januari 1944 op transport gezet naar Belgen Belsen. Dit was het eerste transport naar Bergen Belsen vanuit Westerbork. Het gaat om Nathan, Sophie, Judith en Channah, zijn ouders de rabbijn Simon en Judith , zijn zussen Eva en Rozette met echtgenoot Joseph en gezin en broer Naftalie met echtgenote Mirjam Roos en kinderen. Er wordt nog getwijfeld of moeder Judith die erg zwak is wel mee kan maar ze gaan haar niet achterlaten, zodat ook zij mee kan naar Palestina. Als zoon Izak zijn vader nog in overweging geeft of hij niet op een volgend transport moet wachten in verband met de zieke Judith antwoordt de rabbijn: Nee, Palestina roept nù. Ik ga, ik ga vooraan.

Transport vanaf Westerbork, bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork

De familie denkt dat ze naar het uitruilkamp Celle gaan als zgn Austauschjuden, uitruiljoden. Dat betreft Joodse gevangenen die worden geruild voor Duitse krijgsgevangenen en naar Palestina zullen worden gebracht. Bijna alle familieleden zijn in het bezit van een Palestina certificaat of staan op een lijst daarvoor of zijn bezig op een lijst te komen. Dit certificaat is een vereiste om voor emigratie naar het mandaatgebied Palestina in aanmerking te komen. De familie ziet dit transport als kans om uit Westerbork weg te komen, op weg naar ‘het beloofde land’. Vader Simon probeert zelfs nog via een vertouwenspersoon zijn zoon  Aäron en echtgenote Reina uit Enschede over te halen om zich vrijwillig  aan te melden in Westerbork zodat ze mee kunnen in de trein voor de uitruil. In zijn zakagendaatje schrijft de rabbijn: Vertrek naar het Austauschlager Celle bij Hannover. Alles inpakken voor vertrek per trein. 

Nathan schrijft vanuit Westerbork nog naar zijn buren op de Vossenlaan in Nijmegen dat hij zijn best doet om op de Palestinalijst te komen. Hier was hij in Amsterdam ook al mee bezig geweest. Hij had daar toen contact over met de broer van Sophie, Jaap, die naar Zwitserland was gevlucht. Jaap zoekt het uit in Zwitserland en hij laat weten dat op het ‘Office Palestinien de Suisse’ de nummers van de certificaten voor Nathan, Sophie en de kinderen klaarliggen met nummer L.126. Niet alle gegevens kloppen. Het adres moet zijn Jan Luykenstraat 86 en Channah (niet Hanna) is niet in Nijmegen geboren maar in Amsterdam op 2 april 1943. Het  geboortejaar van Nathan moet 1904 zijn.

Palestina certificaat voor Channah, Judith, Sophie en Nathan L .126, Bron: website oorloginnijmegen

Niet de hele familie gaat mee met dit transport. Broer Izak ligt met geelzucht in de ziekenbarak en echtgenote Julie en kinderen blijven bij hem. De zoon van Eli Dasberg en Bertha de Vries, Simon, heeft net een zware operatie achter de rug en ook zij blijven daarom achter. Zij zullen zo blijkt later met het transport van 15 maart volgen, ook Philip Mechanicus zit bij dit latere transport.

 Maar het wordt ‘de hel’

Sophie, Nathan, Judith en Channah naar Bergen Belsen

Op 11 januari 1944 vertrekt het eerste transport vanuit Westerbork naar Bergen Belsen. Op veel persoonlijke systeemkaarten van de Joodse Raad van de familie de Vries staat als datum 14 januari maar op die dag was er geen transport. Er worden ruim 1000 mensen vervoerd in overvolle personentreinen. Er is geen verwarming en geen verduistering voor de ramen dus mag er ook geen verlichting aan en zitten ze veel in het donker. Op 12 januari komen ze aan in Celle en de perrons staan vol met Waffen SS-ers. De 7-jarige Judith, dochter van Rozette en Joseph, herinnert zich de soldaten met honden op het perron die ‘’Raus, Raus’’ schreeuwden en de honden tegen hen opsprongen. Ze was erg bang.

De bagage wordt meegegeven aan vrachtauto’s en ook de zwakkeren mogen meerijden. Alle anderen moeten lopend verder. Het is mooi weer en iedereen is blij om weer even te kunnen bewegen. De tocht komt langs een aantal kazernes en de hoop is dat ze in deze stenen gebouwen worden ondergebracht.

Maar na 6 kilometer komt de tocht aan bij slagbomen. De teleurstelling is groot. Het blijkt een concentratiekamp te zijn. ‘’Weer zo’n rot kamp’’. En vergeleken bij Westerbork veel slechter. De omstandigheden zijn reuze primitief. Er is nauwelijks brandstof voor verwarming. Er zijn te pas en te onpas lange appèls in alle weersomstandigheden. De schaarse WC ’s zijn zeer primitief (gat in de grond met deksel erop) of kapot. Er is slecht en weinig eten, vaak ‘iets met koolraap’. En er moet hard worden gewerkt. Er heerst een streng regime. En vooral vanaf de winter in 1944 verslechtert de situatie enorm, voedselgebrek, vreselijke honger en ziektes waaronder een dodelijke vlektyfusepidemie.

Plattegrond van concentratiekamp Bergen Belsen in januari 1944 gemaakt door R.M. Chiem. Begin januari 1945 bevinden zich in totaal 15.000 gevangenen in het kamp en bij de bevrijding zijn dit er 60.000.
Gevangenen in het Sternlager mogen eigen kleding dragen mét daarop de Jodenster. Bron: Netwerk Oorlogsbronnen

De familie de Vries komt terecht in het Sternlager (Sterrenkamp) een sub- kamp, waar rond de 4100 gevangenen verblijven. Veel van hen zijn z.g.n. uitruiljoden, Austauschjuden. Ze komen terecht in grauw groene barakken, sommige van steen (voorheen paardenstallen) en andere van hout. Er zijn veel lekke daken waardoor er plassen water op de vloer staan. De omstandigheden zijn hier eerst iets beter dan in de rest van het kamp, zo mogen ze nog wat eigen bagage bij zich houden, eigen kleding dragen en ze worden niet kaal geschoren, maar vanaf najaar 1944 is er van de paar voorrechten weinig meer over. Op hun kleding dragen de gevangenen de Jodenster vandaar de naam Sternlager. Mannen en de vrouwen en kinderen slapen apart maar ze kunnen elkaar ‘s avonds na het werk een uur bezoeken. Zo kunnen de gezinnen contact met elkaar houden.

Ook de ouderen, waaronder de 72-jarige rabbijn Simon Philip, worden aan het werk gezet. Bekenden uit Haarlem verklaren na de oorlog dat ze de rabbijn hebben zien sjouwen met een kruiwagen. Maar ook hier doet de rabbijn nog wat hij kan. Kleindochter Judith van Dijk, dochter van Rozette en Joseph, herinnert zich nog dat haar opa veel gevangenen moed insprak en dat ze niet op hun bed moesten blijven liggen maar moesten proberen op te staan. Ook haar vader Joseph van Dijk vertelde haar dat iedereen die zijn bed niet meer uitkwam ten dode was opgeschreven. Judith: hij vertelde dat het belangrijk was om met deze mensen te gaan praten. Ik trok me dit aan en sprak in de vrouwenbarakken vrouwen aan om te proberen toch op te staan. Later hoorde ik dat dit voor sommige vrouwen hun redding was geweest.

Haar moeder Rozette spreekt net als haar vader, de advocaat Joseph van Dijk, goed Duits en wordt tewerkgesteld op de administratie van het kamp. Zij weet daar voedselresten voor haar dochters mee te smokkelen in haar kleren zoals verbrande korsten brood. Dochter Judith leert handwerken in het kamp. Ze maakt samen met haar zus Elisabeth een kleedje voor de challe (gevlochten brood) voor de sjabbat. Ze borduren er Hebreeuwse teksten op en bewaren er het droge brood in. Een oom van Judith schrijft uit zijn hoofd de Haggadah op papier zodat de kinderen die kunnen lezen en bestuderen. Dit is een religieuze vertelling over de Joodse uittocht uit Egypte.

Kleedje voor de challe met Hebreeuwse teksten, geborduurd door Judith en Elisabeth van Dijk , kleindochters va de rabbijn, in kamp Bergen Belsen, Still uit de Testimony van Judith Sohlberg- van Dijk, 17 april 2023

Al zes dagen na aankomst in Bergen Belsen overlijdt Moeder Judith de Vries – de Jong, 73 jaar oud. Kleindochter Judith: Mijn oma had diabetes en kwam binnen enkele dagen zonder insuline te zitten waardoor ze stierf. Rabbijn Simon Philip spreekt na haar dood tegenover dochter Eva zijn twijfel uit of hij wel juist gehandeld heeft om Judith aan dit transport te laten deelnemen.

Met het transport van 15 maart komen ook broer Izak met zijn echtgenote Julie Spitz en twee kleine kinderen en zus Bertha van de Jan Luykenstraat  met echtgenoot Eli Dasberg en hun drie kinderen  aan in Bergen Belsen. Izak, Julie en de kinderen delen hun persoonscoupé met het echtpaar Waller-Kahn die daarover later vertellen: ‘We vonden het heerlijk, zo’n coupé. Een dergelijke luxe waren we niet meer gewend. We lieten het lawaai in Westerbork achter en hadden een eigen, afgeschermde ruimte, waar het zelfs af en toe stil was. Dat hadden we lang niet meegemaakt’. Philip Mechanicus die ook op dit transport van 15 maart zit schrijft: ‘Een fluitsignaal kondigt het vertrek aan. Achter de raampjes van de coupés – gedeeltelijk volgepropt met bagage, rugzakken, koffers, etenszakken – mannen, vrouwen en kinderen, die met zakdoeken en handen wuiven, niet met bedroefde gezichten, maar met gezichten, waarop de vastberadenheid staat uitgedrukt, moedig te zijn en te zegevieren (…). De trein schuifelt weg als een fantoom, als een boekje van levende beelden glijdt hij voorbij; voor het laatst heeft men oude, vertrouwde gezichten gezien, voor het laatst een teken van leven opgevangen. Aan de grens van het kamp, voor de barrière, houdt hij stil: daar wordt hij officieel overgedragen aan de Duitse militaire bezetting, die met de trein is meegekomen ter begeleiding van de “reizigers”, en worden de joden stuk voor stuk geteld. Niet één mag er ontbreken: voor de barrière draagt de commandant de verantwoordelijkheid voor de levering, na de barrière de bezetting; maar hij overtuigt zich ervan, dat de levering in natura compleet is, dat er niets is afgedaan voor tarra of rafactie.’ ‘De trein is behoorlijk, menselijk, maar de reis is gedwongen, het lot van de reizigers onbekend’.

Wild van de honger

In het nieuwe kamp krijgen ze te horen dat ze meteen in quarantaine worden geplaatst vanwege de angst voor kinderverlamming. Hierdoor hebben ze voorlopig nog geen contact met de rest van de familie. Julie de Vries- Spitz, echtgenote van Izak, schrijft er later over: In Westerbork heerste kinderverlamming en er waren in de groep uit Westerbork twee kinderen met deze ziekte meegekomen. Omdat wij niet konden worden gemengd met de rest van het Sternlager, het besmettingsgevaar was te groot, werden we in een apart gedeelte van het kamp gestopt. Ze hoeven hier niet te werken. Julie: Er volgde een lange periode van nietsdoen. We konden zelfs af en toe in het zonnetje liggen. ‘Ongehoord, voor een concentratiekamp.’ Julie ontmoet tijdens deze quarantaine weken ook Philip Mechanicus uit Westerbork. Julie: ‘Het was moeilijk om de tijd te doden; er ontstond enige verveling. Om onze gedachten te verzetten, maar zeker ook om de mensen op te beuren en moed in te praten, besloten enkele leden van ons groepje een soort cabaretmiddag te organiseren, onder leiding van Eli Dasberg. Aan dat cabaret heb ik meegewerkt, evenals Mechanicus.’ De voorstelling wordt een succes. ‘Het was een leuke middag,’ ‘Van het weinige dat we bij ons hadden, hebben we iets te eten en te drinken gemaakt. Mechanicus las of droeg wat voor, een gedicht of een stuk proza, dat weet ik niet meer. Ikzelf had ook een nummer, maar ik ben vergeten wat het was. Na afloop kwam Mechanicus naar me toe en adviseerde me dat ik na de oorlog in het cabaretvak verder moest gaan. Hij vond dat ik talent had. Ik heb iets geantwoord van: Nou, na de oorlog heb ik wel andere dingen om aan te denken, maar ik vond het leuk dat hij zo reageerde.’ Deze revuemiddag vindt plaats op vrijdag 7 april 1944, twee dagen voor Pasen. Volgens de aanwezigen was de voorstelling ‘zeldzaam goed’, voor iets dat in een moeilijke situatie en zonder repetities was ontstaan. ‘Als wij de oorlog op deze manier door konden komen, zou het lang niet gek zijn. Maar het werd anders!’ Maar ook in de quarantainebarakken groeien de problemen. Er is gebrek aan eten, zo krijgt men dagelijks slechts vier dunne vliesjes kuch met wat jam en ’s avonds driekwart liter koolraapsoep en vier aardappels. Wij waren wild van de honger, aldus een getuige.

Twee maanden na moeder Judith bezwijkt rabbijn Simon de Vries op 24 maart 1944. Zonen Nathan ( echtgenoot van Sophie de Jong en vader van Judith en Channah) en Naftalie zijn erbij. Ze zeggen de kaddisj voor hem op, het gebed voor de overledene. Een kennis uit Haarlem vertelt na de oorlog dat de rabbijn daarna in een kalkput werd gegooid. Kleindochter Judith: Een paar dagen voor opa is overleden zijn mijn zusje en ik bij hem geweest. We klommen bij hem op zijn tweehoog bed en hij liet ons voorzichtig op de rand zitten opdat we niet zouden vallen. Hij zag er koortsig uit en hijgde erg.

De familie die nog in quarantaine zit krijgt het overlijden van hun (schoon)vader vanaf een afstand mee. Eli Dasberg: we waren al gewaarschuwd via naar binnen gesmokkelde briefjes dat vader ernstig ziek was en dat zijn einde naderde. Pas op 20 april wordt de quarantaine opgeheven en komt ook de rest van de familie terecht in het Sternlager.

Eind april worden er 222 personen geselecteerd voor een ruil naar het Britse mandaatgebied Palestina. Hieronder bevindt zich Eva de Vries, de zus van Nathan. Zij is in het bezit van een Palestina certificaat. Ze vertrekt uiteindelijk op 29 juni en komt op 10 juli 1944 aan in Haifa Palestina.

Voor een volgend transport naar Palestina op 21 januari 1945 worden zus Bertha de Vries en Eli Dasberg en hun drie kinderen uit de Jan Luykenstraat geselecteerd. Het gaat om een uitruil met door de geallieerden gevangengenomen Duitsers. Maar ze komen niet verder dan het Lindele Kamp in Biberach in Baden Würtenberg samen met 133 andere gevangenen uit Bergen Belsen en blijven hier tot aan het eind van de oorlog.

Slechts een klein deel van alle ‘Auschtauschjuden’ wordt uiteindelijk uitgeruild en van de familie de Vries lukt het alleen Eva om in Palestina te komen. De rest van de familie blijft achter. Nathan, Sophie, Judith en Channah, broer Naftalie en zijn vrouw Mirjam en twee kinderen, broer Izak met Julie en twee kinderen en zus Rozette met echtgenoot Joseph en twee dochters. De toestand in het kamp is intussen onhoudbaar geworden, er wordt zelfs geen brood meer aan gevangenen uitgedeeld. Er is een enorm voedselgebrek, veel honger en een groot tekort aan schoon drinkwater. En de luizen en de besmettelijke ziekten, vooral vlektyfus en tyfus, liggen constant op de loer. Onze lichamen, ons haar, onze lakens, alles was besmet, aldus een overlevende. De luizen brachten tyfus over die zich razendsnel onder de kamppopulatie verspreidde. Wie besmet raakte kreeg meestal rode uitslag, zware hoofdpijn en hoge koorts en kon ten slotte in een delirium raken.   

In een ander deel van het kamp sterven Anne Frank en haar zus Margot kort na elkaar in februari 1945 aan de tyfus.

Channah die zelf geen bewuste herinneringen heeft als kind van bijna twee jaar destijds: Ik heb nog van mijn zus Judith gehoord dat moeder erg haar best deed om onze haren schoon te houden om besmetting met luizen te voorkomen.

Abel Herzberg (advocaat en schrijver van ‘Tweestromenland’ (1950) over Bergen Belsen), die ook in januari in Bergen Belsen is aangekomen, beklaagt zich over de alsmaar slinkende dagelijkse rantsoenen. En over de slechte hygiëne en sanitaire voorzieningen. We vervuilen als koeien en varkens en dan de walgelijke geur die er hangt van koolsoep, verrotting en bederf. De `bevoorrechting’ van de joden in Bergen-Belsen bestond er dus vooral in dat ze niet stelselmatig werden gedood, aldus Herzberg. Overlevenden noemen Bergen Belsen ‘de hel’.

Ontruiming van Bergen Belsen. Sophie, Nathan, Judith en Channah en overige familieleden De Vries vertrekken met het derde treintransport naar ‘bestemming onbekend’

En dan, met de bevrijding in zicht, wordt het kamp in april 1945 ontruimd. Er vertrekken drie treintransporten. Waarvan de eerste trein op 6 april vertrekt met 400 gevangenen uit het Sternlager en 2100 anderen. Deze trein wordt op 13 april door de Amerikanen bij Magdeburg bevrijd. De tweede trein vertrekt op 9 april met 1700 gevangenen, vooral Hongaarse Joden. Deze komt na twee weken aan in Theresienstadt.

Het derde transport vertrekt vijf dagen voor de bevrijding van het kamp Bergen Belsen op station Celle. Op dit transport komen Sophie, Nathan, Judith en Channah en de overige familieleden De Vries terecht. Ook Clara Leefsma uit Utrecht, de zus van Ella Leefsma, schoonzus van Sophie de Jong, is bij dit transport ingedeeld. Haar man Leo Goldschmidt met wie ze in Westerbork in november 1943 was getrouwd, is vlak daarvoor op 10 april in Bergen Belsen overleden. Clara en Leo kenden elkaar van het pionierskamp Hachsjara Elden in ‘huize Voorburg’ te Elden, bij Arnhem. Een kamp waar ca 40 Duitse en Nederlandse Joodse jongeren zich voorbereiden op de emigratie naar Palestina, de Jeugd Aliyah. Daar is ze 3 oktober 1942 opgepakt samen met 36 andere pioniers en naar Westerbork gebracht. Op 22 november 1943 trouwde ze in Westerbork met de uit Duitsland gevluchte Goldschmidt. Het gaat hier om een ‘’schijnhuwelijk’’, Leo is in het bezit van een Palestina-certificaat en zo hoopt Clara mee te kunnen naar Palestina. In Westerbork werd ze inderdaad ingedeeld bij het transport naar Bergen Belsen met veel andere ‘uitruiljoden’.

Ook Abel Herzberg, Ischa Meijer (2 jaar oud) met zijn ouders en Louis Tas (psychiater in Amsterdam) gaan mee op dit transport naar ‘bestemming onbekend’. Tevens zit de schoolvriendin van Anne Frank, Hannah Goslar, in deze trein.

Zij die nog kunnen lopen moeten te voet 6 km naar het station. De bagage en de ernstig zieken gaan per vrachtauto. De trein staat twee dagen op perron voor hij vertrekt in de nacht van 10 op 11 april 1945 naar een onbekende bestemming. Mogelijk is het doel Theresienstadt? De trein is overvol met 2500 personen, met slechte sanitaire voorzieningen en alleen voor de eerste dagen is er wat eten aan boord. De trein bestaat uit 24 oude personenwagens met zwaar vervuilde wc’s en 22 goederenwagons waar geen wc en water is. Emmers dienen daar als toilet maar die lopen al snel over. In een personenwagen voor 48 personen worden 62 mensen gepropt. Er zijn veel zieken aan boord die hoesten en proesten. En de mensen zijn uitgeput van alle kampellende en hebben honger. En je bent nooit alleen.

Uiteindelijk is de trein 14 dagen onderweg. Onderweg is er veel oponthoud of er is luchtalarm en er zijn bombardementen of beschietingen. De trein maakt dan een noodstop waarbij de gevangenen witte kleren aan de buitenkant van de trein proberen te hangen om vervolgens in greppels te schuilen.

De trein staat soms wel 36 uur aaneen stil. De gevangenen mogen dan de stilstaande trein verlaten. Op zoek naar water en iets te eten. Er worden soms aardappels gekocht bij een lokale boer. En aan de rand van de akkers worden bieten of rapen verzameld en op vuurtjes klaargemaakt. Lege boerderijen werden geplunderd. Drinkwater is het grootste probleem. Soms moet iedereen tijdens zo’n stop onmiddellijk weer instappen en al het eten achterlaten. Onderweg komen ze een paar keer het tweede treintransport tegen met de Hongaren. De Hongaren hebben veel etenswaren kunnen plunderen en er ontstaat een ruilhandel. Sigaretten voor aardappels en honing.

Ook is er een ‘ziekenwagen’, een omgebouwde goederenwagon met soms wel 75 mensen tegelijk aan boord. Er heerst vlektyfus, borstontsteking, tbc ,er zijn open wonden en luizen. De aan boord aanwezige Joodse artsen kunnen niet zoveel uithalen zonder medicatie en hulpmiddelen. Onderweg sterven veel mensen. De tussenstops worden gebruikt om mensen te begraven. Onderweg komen 500 mensen om als gevolg van vooral de tyfus. Eén van hen is de broer van Nathan, Naftalie de Vries, getrouwd met Mirjam Roos. Hij bezwijkt op 13 april 1945 ergens tussen het traject van Uelzen en Lüneburg en wordt begraven bij kilometerpaal 115,4 aan de rand van het bos. Bij de kilometerpalen 106,7 (1975) en 101,6 (1989) worden later gedenkstenen gelegd ter herdenking van 28 respectievelijk 16 slachtoffers.

Broer Naftalie de Vries is onderweg bezweken in de Tröbitz trein. Bron: spurenimvest
De trein naar Tröbitz, ‘Het verloren transport’

De trein gaat eerst in de richting van Hamburg, vervolgens dwars door het verwoeste Berlijn en strandt op 20 april in de buurt van het dorpje Tröbitz. Daar wordt de trein op 23 april  bevrijd door het Rode Leger. De troepen behoren tot het 1-e Oekraiense Front dat oprukt naar Berlijn. Soldaten te paard openen de deuren. Channah vertelt dat ze hier jaren later over gedroomd heeft: ‘Een hele rare nachtmerrie over soldaten in rode pakken. En dat ik daar doodsbang wakker van werd. Naderhand weet ik dat we door de Russen zijn bevrijd uit de trein. Dat was het Rode Leger, maar die hadden geen rode pakken aan.’ Op 23 april wordt ook het dorp Tröbitz door het Rode Leger ingenomen. De bewoners weten niet wat ze zien als al die uitgemergelde mensen het dorp inlopen. Veel passagiers zijn  besmet met vlektyfus en er vallen nog veel doden onder de gevangenen en onder de door hen besmette lokale inwoners.

De mensen uit de trein worden ondergebracht in het dorp en de zieken in kamp Nordfeld, een voormalig krijgsgevangenenkamp waar het Rode Leger een primitief hospitaal inricht. 300 ernstig zieken komen hier terecht waaronder waarschijnlijk Nathan en Sophie, ze worden verpleegd door de Joodse artsen uit de trein. Maar ook door medisch personeel van het Rode Leger en lokale bewoners. Er zijn vooralsnog  weinig hulpmiddelen. Ook Clara Leefsma, de zus van Ella Leefsma ligt ernstig ziek tien dagen in coma in dit noodhospitaal. Een ooggetuige schrijft in haar dagboek over dit noodhospitaal: Het ziekenhuis was ongelofelijk smerig en verwaarloosd. De verzwakte mensen lagen op de vloer van een grote ruimte en niemand wist waar je matrassen of bedden kon pakken. 134 patiënten bezwijken. Er komt een massagraf aan de rand van het kamp. Ook 26 bewoners uit Trobitz komen om waaronder 14 ziekenverzorgers.

Op 28 mei 1945  bezwijken Nathan de Vries op 40-jarige leeftijd en Sophie de Vries- de Jong, net een maand 27 jaar oud, aan de vlektyfus. Ze overlijden op dezelfde dag, Nathan ‘s morgens en Sophie  ‘s middags. De familie twijfelt of ze het overlijden van Nathan aan Sophie moeten vertellen maar volgens dochter Channah heeft haar moeder Sophie nog geweten van het overlijden van Nathan.  Channah: Mijn oudere zus Judith weet nog dat mijn moeder zei ‘’papa is dood want zij hebben zijn bril afgenomen’’. De overlijdensverklaring van Nathan de Vries wordt mede ondertekend door zijn broer Izak de Vries, advocaat en procureur, die ook in Tröbitz verblijft. Oorzaak overlijden: Fleckfieber, vlektyfus.

Overlijdensverklaring Nathan de Vries op 28 mei 1945, 8 u.30. Kinderen: Judith en Channah. Bron: familie de Jong op website oorloginnijmegen
Sterbeurkunde Sophie de Vries-de Jong. bron: oorloginnijmegen

De naam van Nathan en Sophie komt voor op de Totenliste, een lijst met de van 23 mei tot 18 juni 1945 met aan tyfus gestorven Joodse gevangenen. Ze worden samen met de andere slachtoffers bij Dobrilugk-Kirchheim in Tröbitz begraven. Dit is een begraafplaats aan de rand van het dorp.

Bron: spurenimvest

Nathan en Sophie waren met hun twee kleine kinderen zó ver gekomen na hun verplichte vertrek uit Nijmegen naar Amsterdam, de deportaties naar Westerbork en Bergen Belsen en het transport met de trein naar Tröbitz en de bevrijding op 7 mei aldaar… en dan wordt alsnog op 28 mei 1945 de vlektyfus hen fataal.

De overlevenden zijn na de Duitse overgave op 7 mei nog niet vrij. Er is een quarantaine periode van twee maanden ingesteld. Iedereen moet tot half juni in Tröbitz blijven. Jacques Presser citeert in zijn boek De Ondergang  Abel Herzberg (uit zijn boek Tweestromenland) over diens periode in Tröbitz: ‘Twee maanden heeft het verblijf in Tröbitz geduurd. In het warme ontbloeiende voorjaar, zwaar van melancholie, liepen de mensen huiverend van koorts, ziekte, verdriet en verlangen door de paar eenzame straten van het dorp. Het leek wel of er aan het sterven geen eind kwam. Er zijn, met hulp der Russen, hospitalen ingericht, en een tweetal omvangrijke Joodse begraafplaatsen. De stemming was neerslachtig. Langzaam aan nam de ziekte af en verdween. Na twee maanden begon de repatriëring van het handjevol mensen, dat overgebleven was, naar de verschillende landen van Europa.’

Abel Herzberg noemt later de trein ‘de Dodentrein’ of ’Spooktrein’ en na de oorlog wordt er vaak gesproken over ‘Het verloren transport’.

In juni halen vrachtauto’s van het Rode Kruis de overlevenden van het treintransport op en de reis gaat verder per trein naar Nederland. Judith en Channah de Vries reizen met de broer van hun vader Izak en zijn vrouw Julie en twee kinderen en de weduwe van Naftalie, Mirjam Roos met kinderen via Frankfurt naar Maastricht.

Molièrelaan 1942-1945, een NSB’er op nummer 8
Staat van ontruimde woningen van Joden, 1942, Het Utrechts Archief.

Het huis van de familie de Jong op de  Molièrelaan 8 komt in 1942 op de lijst van Ontruimde Woningen van Joden te staan en de bewoners zijn ‘’naar elders vertrokken’’. De woning wordt verzegeld, maar niet voor lang.

In het najaar van 1942 komt hier de als fanatiek bekend staande NSB’er Van Grootheest  te wonen, samen met zijn echtgenote Maria Beukes en twee zonen. Gerrit van Grootheest is sinds kort werkzaam bij de politie in Utrecht en komt uit Amsterdam waar hij vanwege zijn drankprobleem tijdens diensttijd bij de politie in oktober 1942 ‘eervol’ is ontslagen. Hij werd er een drinkenboer en vrouwenverslinder genoemd. Van Grootheest is lid van de NSB-organisatie Rechtsfront en schrijft in het blad van de beweging over het rassenvraagstuk. Ook staat hij bekend als jodenhater en neemt deel aan razzia’s.

Bij de politie in Utrecht krijgt Van Grootheest een hoge functie bij de Afdeling Centrale Controle, alias De Jodenploeg alias Kamer 14. De Centrale Controle zetelt in Kamer 14 van het Politiebureau aan het Paardenveld en staat onder leiding van Gerard Kerlen.  De afdeling legt zich toe op het opsporen en arresteren van joodse onderduikers en verzetsmensen en ze assisteren de Sicherheitspolizei.

Politiecorps Utrecht, ”de Jodenploeg van kamer 14”, 1942. Met midden voor Gerard Kerlen. Rechts vooraan: Gerrit van Grootheest en links vooraan: Peter Thijssen. Beeldbank NIOD, 81405

Binnen het politiecorps trekt Van Grootheest veel op met collega majoor NSB’er Leendert Kruyne . Kruyne woont vlakbij op de Dantelaan 78. Ze kennen elkaar al vanuit het politiecorps in Amsterdam en van het Rechtsfront. Kruyne is op de Dantelaan komen wonen na het vertrek van NSB’er politie inspecteur Tetenburg. De buurman van Kruyne op de Dantelaan wordt na de oorlog verhoord en verklaart dat Van Grootheest regelmatig bij Kruyne over de vloer kwam (ook als Kruyne niet thuis was) en dat er vaak fuifjes waren tot in de kleine uurtjes , dat er vrouwen langs kwamen, veel gedronken werd en Duitse liederen werden gezongen waaronder het Horst Wessellied. Ook collega-jodenjager kapitein Peter Thijssen, bekend als ‘de schrik van Utrecht’, is regelmatig van de partij. Thijssen is eerder al eens ontslagen in Heerlen voor een zedendelict.

Van Grootheest verklaart over zijn relatie met Kruyne bij zijn verhoor in februari 1947 : Ik heb met Kruyne in het Amsterdams corps gediend en heb altijd prettig met hem als collega omgegaan. Wij dronken vaak samen een borrel, waar wij beiden erge liefhebbers van waren. In Utrecht gingen we weer geregeld met elkaar om en hadden in de NSB en Duitse kringen al vrij spoedig veel gemeenschappelijke kennissen. Wij dronken veel. Gingen in de Dietsche Taveerne en andere cafe’s borrelen. Van dienst doen kwam er in die tijd niet veel terecht. En: Wij hebben in de woning van Kruyne en ook andere plaatsen vaak ontmoetingen gehad met bevriende Duitse officieren en veel gedronken. Bij die gelegenheden waren er ook wel eens Duitse vrouwelijke kennissen. De verhalen die er echter in Utrecht over ons verteld worden zijn echter erg overdreven.

De buurman van Kruyne op de Dantelaan ziet ook regelmatig Duitse officieren het huis binnengaan met zware koffers vol…? En met lege koffers weer vertrekken. Van Grootheest en collega’s worden verdacht van het roven van joodse eigendommen.

Op 13 februari 1943 wordt op de Molièrelaan een derde zoon geboren. In de NSB-krant het Nationale Dagblad voor het Nederlandse Volk valt te lezen: Wij geven met Nat. Soc. Blijdschap kennis van de geboorte van onzen zoon WILLEM.

Op 3 september 1943 wordt hoofdcommissaris van politie Gerard Kerlen ‘’omgelegd’’ door rechtenstudente Truus van Lier, verbonden aan de Amsterdamse verzetsgroep CS 6. Van Grootheest zit op dat moment met zijn collega Leendert Kruyne in het Haags Koffiehuis op het Vredenburg aan de borrel. Ze zijn snel op de plek van de aanslag. Van Grootheest haalt zijn NSB lidmaatschapskaart uit zijn zak en doopt hem in Kerlen’s bloed. Van Grootheest tijdens zijn verhoor in 1947: Toen in october 1943 deze man werd doodgeschoten waren wij allen even ontdaan. Ik ben erg impulsief en heb toen mijn vijfjaren boekje door het bloed van Kerlen heengetrokken en gezegd, en zei, dat zijn dood gewroken moest worden. Van Grootheest voegt er nog aan toe dat hij zelf ook bedreigd werd door de illegaliteit, zowel thuis op de Molièrelaan als op kantoor bij de politie. De buurman van Kruyne van de Dantelaan 76 verklaart na de oorlog  dat op de avond van de moord  op Kerlen Van Grootheest en Kruyne op de Dantelaan stomdronken zijn geworden.

Voorbeeld van een NSB lidmaatschapskaart van Mussert, stamboekhouder 1, 1934. Bron: Netwerk Oorlogsbronnen

De dag na de aanslag is er op het NSB hoofdkantoor een overleg met Mussert waar ook Kruyne en Van Grootheest aanwezig zijn. Ze overleggen over represaillemaatregelen. Van Grootheest is groot voorstander van het opstellen van een lijst met gijzelaars. Er vallen namen waaronder die van leden van de Joodse Raad in Utrecht, maar er volgen geen represailles. Truus van Lier wordt 11 dagen na de aanslag opgepakt in Haarlem en wordt in het concentratiekamp Sachsenhausen in oktober of november 1943 gefusilleerd.

Truus van Lier, Het Utrechts Archief 802006

Op de begrafenis van Kerlen houdt Leendert Kruyne een toespraak en Van Grootheest staat achter hem samen met Peter Thijssen en nog drie andere politiemannen. Als Kruyne, Thijssen en Van Grootheest in oktober 1943 weer in beschonken toestand op het politiebureau verschijnen omdat ze daar met spoed naar toe zijn geroepen  in verband met een overval waarbij twee verzetsmannen zijn bevrijd, is de grens bereikt. Ze zijn door de drank niet in staat om nog leiding te geven. Na een onderzoek worden de heren geschorst en uiteindelijk ontslagen. Opnieuw dus een ontslag op grond van dronkenschap. Thijssen wordt begin 1944 gearresteerd en verdwijnt in Gdansk, Polen in de gevangenis.

Nieuws van het front. In de illegale pers: Vrij Nederland 25 december 1943

Uit een onderzoek van de Centrale Recherche na de oorlog naar de echtgenote  van Van Grootheest, Maria Beukers, blijkt dat zij geen lid was van de NSB en dat zij zich opsloot in de slaapkamer als haar man NSB’ers en Duitse militairen aan huis ontving waarbij veel sterke drank werd genuttigd. In het verslag van januari 1948 valt te lezen: in de straat waar zij woonde heeft zij buurtgenoten nimmer overlast gedaan en ze liet zich niet in met de politiek. Wel wordt ze een slordige vrouw genoemd die het huishouden en de verzorging van de kinderen verwaarloost maar dat is het dan ook.

De oudste zoon van Van Grootheest, geboren in 1926, is eerst lid van de Nationale Jeugdstorm en later van de Landwacht. Hij vecht aan Duitse zijde mee in België en daarna in de Betuwe.

De Nationale Jeugdstorm met een gezamenlijk ”Hou Zee” voor de jarige leider Anton Mussert op 11 mei 1941 in station Galgewaard te Utrecht. Bron: Netwerk Oorlogsbronnen

Bewoners van de Molièrelaan zijn na de oorlog gehoord over Gerrit van Grootheest. Het was hen zeker opgevallen dat er een NSB’er op nummer 8 woonde. ‘Maar hij vlagde nooit en voerde geen raambiljetten der NSB.’ Verder was het bewoners opgevallen dat Van Grootheest ’weleens in kennelijke staat van dronkenschap, ver boven zijn theewater, thuis kwam’

In mei 1945 wordt Van Grootheest opgepakt en zijn gezin verhuist naar de Oudegracht 309 bis. Van Grootheest wordt naar de strafgevangenis in Scheveningen gebracht. Er volgt een zuiveringsonderzoek van de Centrale Recherche. Op 10 juni 1948 luidt het vonnis: 5 jaar cel met aftrek voorarrest en levenslange ontheffing van burgerrechten, maar in september 1948 komt hij voorwaardelijk vrij. Van Grootheest vertrekt naar Utrecht naar de Oudegracht 296 bis. Hier overlijdt hij in 1962 op 63-jarige leeftijd.

‘Van Grootheest krijgt vijf jaar voor o.a. het houden van razzia’s op onderduikers’ Nieuw Utrechts Dagblad 10 juni 1948

Leendert Kruyne van de Dantelaan wacht in het verblijfs-en bewaringskamp Rhijnauwen zijn vonnis af en krijgt in maart 1948 5 jaar cel maar wordt in november 1948 al ontslagen.

Peter Thijssen wordt op 10 mei 1945 opgepakt en opgesloten in Rhijnauwen. Hij  krijgt in 1946 levenslang en wordt in zijn  strafzaak een immoreel persoon genoemd en op zedelijk gebied onbetrouwbaar. Levenslang wordt in 1958 omgezet in 21 jaar en 5 maanden. Maar in 1959 wordt hij uit de gevangenis in Breda ontslagen wegens goed gedrag.

Na de oorlog
Israël en Johanna de Jong- Bronkhorst

Israël en Johanna maken de bevrijding mee op hun laatste onderduikadres in Hilversum. Als ze terugkomen in de Molièrelaan is het huis net weer leeg. Ze weten op dat moment niet dat NSB’er Van Grootheest er woonde. Later horen ze dat er een NSB’er in hun huis heeft gewoond.

Zoon Albert is in 1943 vermoord in Sobibor en van zoon Jaap weten ze dat hij veilig in Zwitserland zit maar over het lot van zoon Hans en dochter Sophie tasten ze nog in het duister.

Zonen Hans en Jaap overleven.
Hans de Jong van de Molièrelaan in Utrecht

Hans wordt in februari  1945 door de Russen bevrijd in Auschwitz, hij weegt nog maar 40 kilo.  ‘Ik heb het ergste doorstaan! Hier ben ik!’  Hans gaat per trein naar Kiev en dan door naar Odessa. Hier stapt hij op een Australisch ‘bevrijdingsschip’ dat naar Marseille vaart. In Marseille wordt hij ontluisd en viert hij zijn bevrijding met de nodige alcohol. Hans: ik werd behoorlijk dronken. Van daaruit reist Hans naar Nederland. Hij komt aan in Breda waar hij in een school wordt opgevangen maar het voelt als een gevangenis en gaat daar weg. Hij gaat op zoek naar zijn ouders en vindt ze uiteindelijk op hun laatste onderduikadres in Hilversum.

Channah: Hans kwam thuis! Oma was dol op Hans!

Huwelijk Hans de Jong met Hanni van der Hoeden in 1947. Bron: USC Shoah Foundation

Hans heeft in de oorlog zijn vrouw Ella Leefsma verloren maar ontmoet na de oorlog een nieuwe liefde en hertrouwt in 1947 met Johanna (Hanni) van der Hoeden uit Rotterdam.

In 1949 emigreren zij met pas geboren dochter Tamara naar Israël. Hier wonen ze een tijd in een kibboets en wordt zoon Yoram  in 1952 geboren. Hans begint een kippenboerderij. In 1959 emigreert het gezin naar de VS en ze komen uiteindelijk in Canada terecht waar Hans een importbedrijf opzet. In september 1995 wordt Hans geïnterviewd in het kader van het Spielbergproject. Hij heeft altijd last gehouden van een schuldgevoel tegenover hen die de oorlog niet hebben overleefd. Hij overlijdt in 2010 in Thornhill Toronto.

Van de familie van eerste echtgenote Ella Leefsma komt alleen zus Clara terug. Zij overleeft Bergen Belsen en Tröbitz en woont een jaar in bij haar oom Jacob Leefsma in Utrecht. Zij hertrouwt met neef Ed Leefsma, oud-pionier uit Elden en ze emigreren in 1946 naar Palestina en krijgen twee kinderen. Hun dochter Mirjam wordt naar haar vermoorde jongste zusje uit de Musschenbroekstraat vernoemd.

Jaap de Jong en Hannie Levitus uit Nijmegen

Zoon Jaap overleeft de oorlog in Zwitserland en gaat terug naar Nijmegen met Hannie Levitus en zoon Albert (1945).

Jaap de Jong en Hannie Levitus keren terug in Nijmegen vanuit Zwitserland. Bron: website oorloginnijmegen

Als vader Israël in 1949 met pensioen gaat neemt zoon Jaap zijn agentschappen ’in lelijke kleedjes’ (aldus de kleindochters) over. Jaap overlijdt op 6 februari 1989 in Nijmegen, zijn vrouw Hannie op 2 december 2009 in Beek-Ubbergen. Zoon Albert vestigt zich met zijn echtgenote in Beek. Samen zetten ze nieuws- en advertentieblad de Rozet op. Ze runnen het blad tot Alberts dood op 25 juli 2012.

Kleindochters Judith en Channah de Vries naar de Molièrelaan in Utrecht

Na de verplichte twee maanden quarantaine in Tröbitz vertrekken Judith en Channah naar Nederland. Ze worden in Frankfurt a/d Oder geregistreerd als displaced persons. Op 23 juni 1945 komen ze aan in Maastricht, samen met de familie van hun overleden vader Nathan.

Voor en achterkant van de Registration Record van Channah de Vries bij aankomst in Maastricht op 23 juni 1945 en met vertrek ”naar bestemming” op 29 juni 1945. Privécollectie Channah Koppel- de Vries

Mogelijk worden de meisjes, samen met hun ooms en tantes, in Maastricht tijdelijk opgevangen in de voormalige muziekschool achter Het Vrijthof. Dit is tot augustus hét opvanghuis van teruggekeerde repatrianten. Hier worden ze geregistreerd, medisch onderzocht en met DDT poeder ontsmet. En er komt een dikke rode R op hun  systeemkaart van de Joodse Raad te staan, de R van Repatriant. Die dagen heerst er grote verwarring in Maastricht. Wie is nu wie? Wie hoort bij wie? Er heerst een administratieve chaos en van velen is het lot nog onbekend.

Systeemkaart Joodse Raad carthoteek van Channah de Vries met de rode R van Repatriant, Arolsen Archives.

Op 29 juni 1945 worden Judith en Channah ‘naar bestemming’ gebracht en dat wordt Amsterdam bij familie in de Botticellistraat 24, samen met oom Izak, tante Julie en de kinderen. Het is de verjaardag van Judith, ze wordt die dag zes jaar. Daarna gaan ze naar een andere oom en tante in Hilversum. De familie van vader Nathan wil wel één van de twee meisjes opnemen in het eigen gezin maar niet alle twee. En dan staan opa en oma De Jong van de Molièrelaan in Utrecht op de stoep om hen op te halen. Ze weten inmiddels dat Nathan en Sophie niet meer in leven zijn. Opa Israël de Jong had zijn dochter Sophie en schoonzoon Nathan ooit beloofd dat hij voor de meisjes zou zorgen als er wat met de ouders  zou gebeuren. Channah meent dat er zelfs nog een rechtszaak gevoerd is over de voogdij. En zo wordt het huis van opa en oma op de Molièrelaan in Utrecht hun nieuwe thuis.

Judith en Channah de Vries vlak na de oorlog in Utrecht, Privécollectie Channah Koppel-de Vries

Na de oorlog zet de Stichting Nederlands Volksherstel zich in voor de geestelijke, fysieke en materieel hulp aan oorlogsslachtoffers. In Utrecht zit de plaatselijke afdeling op het Drift met aan het hoofd van de afdeling Joodse Zaken Annie de Waard. Dat er een aparte afdeling Joodse zaken in Utrecht bestaat is bijzonder. Landelijk wil men namelijk geen onderscheid meer maken tussen joodse en andere zaken, dat is inmiddels te beladen. Er komen veel acties en collectes voor de Stichting onder particulieren en bedrijven.

Affiche van Volksherstel, Beeldbank NIOD

Ook Israël de Jong doet een beroep op financiële ondersteuning bij Volksherstel voor de gerepatrieerde kleindochters Judith en Channah de Vries. Hij krijgt een voorschot van 50 gulden en daarna nog eens 87,50 en later 2,10 gulden per week voor de zusjes voor noodzakelijk levensonderhoud. Kleding kunnen ze via het Rode Kruis krijgen.

Channah voor de deur Molièrelaan 8, eind jaren 40. Privécollectie Channah Koppel-de Vries

Naast Israël, Johanna en de meisjes komen op Molièrelaan 10 korte tijd Ursula Breslauer (1926) en haar oma Etelka Breslauer-Kölner (1877-1964) wonen. Ook zij ontvangen een bijdrage van Volksherstel. Ursula is de dochter van de in 1938  uit Duitsland gevluchte Rudolf Breslauer en Bella Weissmann die in 1941 op de Petrarcalaan 59 waren komen wonen. De familie wordt bij de eerste deportatie van Duitse Joden in Utrecht al in 1942 naar Westerbork getransporteerd. Rudolf Breslauer maakte daar de Westerborkfilm in opdracht van kampcommandant Gemmeker. Ursula is de enige van het gezin Breslauer die de oorlog overleeft. Haar vader, moeder en twee broertjes Stefan en Mischa kwamen om. Recent is Ursula samen met haar broer Stefan herkend op beelden uit de Westerborkfilm van haar vader. Dit naar aanleiding van de tentoonstelling die op 13 maart 2024 van start gaat in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het werk van de vader van Ursula de ‘kampfotograaf’ Rudolf Breslauer.

Still uit de Westerborkfilm van Rudolf Breslauer met op de voorgrond de in maart 2024 herkende (door fotograaf Sake Elzinga) Stefan en Ursula Breslauer in Kamp Westerbork met op de achtergrond de boerderij Schattenburg die op het kampterrein stond.

Ursula is naar Israël geëmigreerd. In 2011 bezoekt ze Nederland en Westerbork voor opnames van de documentaire Westerbork, de film. Oma Etelka was in 1939 het gezin van haar zoon gevolgd vanuit Leipzig naar Nederland. Ook zij is opgepakt maar komt samen met haar kleindochter Ursula tijdelijk terug naar Utrecht.

We hebben het heel goed gehad bij opa en oma.

Judith en Channah hebben het naar eigen zeggen heel goed gehad bij opa en oma. Ze gaan naar lagere scholen in de wijk. Judith gaat naar de Johan de Wittschool waar het ‘hoofd der school’ de heer Gouda is. Channah: oma was een keer zijn naam kwijt, het was ‘iets met kaas’ en toen werd het meneer Edammer. Channah gaat naar de Montessorischool op het Victor Hugoplantsoen.

Channah op de lagere school op het Victor Hugoplantsoen. Privécollectie Channah Koppel-de Vries

Ze spelen veel buiten op straat met buurkinderen uit de straat en van de Dantelaan. Er zijn nog weinig auto’s. Ze gaan ook eens met een grote groep uit de buurt op de fiets naar de Pyramide van Austerlitz.

Channah en Judith spelen buiten op de Molièrelaan. Privécollectie Channah Koppel-de Vries

De meisjes worden traditioneel joods opgevoed. Met feestdagen gaan ze naar familie de Vries, ooms en tantes van de kant van hun vader Nathan. Channah mag, totdat ze 12 jaar is, met opa mee naar de sjoel (synagoge) op de Springweg. Ze krijgt er joodse les op woensdagmiddag en zit op een joodse jeugdgroep. Winkelen doen ze bij de koosjere slager Keizer.

Channah: We werden vaak aangesproken met ‘De Jong’ maar Judith en ik heten ‘De Vries’.

De zusjes de Vries poseren voor de schoolfotograaf. Privécollectie Channah Koppel-de Vries

Na de lagere school volgt de Spinozaschool  bij de Spinozabrug en daarna de Joodse HBS in Amsterdam aan de Stadstimmertuinen. Judith woont in huis bij de zus van vader Nathan maar Channah reist met de trein op en neer. Op zaterdag is ze vrij maar op zondag is er school en het treinabonnement loopt van maandag tot zaterdag…. Channah mag bij hoge uitzondering haar abonnement voor de zondag gebruiken. Met 18 jaar gaat ze het huis uit. Ze volgt een opleiding op de Huishoudschool en loopt stage in Amsterdam bij het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht.

Op 1 juni 1962 zijn Israël en Johanna 50 jaar getrouwd. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad plaatsen zoon Hans de Jong en Hannie Levitus, zoon Jaap de Jong en Hannie van der Hoeden en kleindochters Judith en Channah de Vries deze advertentie:

Zus Judith wordt lerares koken in Zwolle en trouwt in Utrecht op 20 februari 1965 met Fred van der Weyden. Het echtpaar woont nog even op de Molièrelaan en ze willen er maar wat graag blijven wonen na opa en oma maar het lukt niet om het huis te huren. Na het overlijden van Israël de Jong in 1968 op 83-jarige leeftijd verhuist Johanna de Jong- Bronkhorst naar een bejaardentehuis en wordt het huis op de Molièrelaan 8 definitief verlaten. In de zomer van 1968 betrekt het gezin Dirksen van de Graadt van Roggenweg de huurwoning op de Molièrelaan 8 voor 115,90 per maand. Het gaat om Wim Dirksen, werkzaam bij de gemeente, zijn vrouw Trees Philipoom en hun drie kinderen, Ingrid, Vincent en Karin. Wim Dirksen blijft hier als laatste tot juli 2005 wonen.

Channah: We hebben het heel goed gehad bij opa en oma. Over mijn ouders spraken we wel met opa en oma maar niet over de oorlog. Ook mijn zus Judith sprak er nooit over. En ik durfde niet verder te vragen. Channah herinnert zich dat ze wel een keer met oma met de trein naar het onderduikadres in Loosdrecht is geweest. En dat oma eens vertelde dat er een NSB’er in huis had gewoond. Oma Johanna de Jong- Bronkhorst overlijdt op 26 oktober 1969, 81 jaar oud.

Stolpersteine

Op 25 mei 2020  worden er twee Stolpersteine gelegd op de Molièrelaan 8  één voor Albert de Jong en één voor Sophie de Jong. Maar in 2023 wordt bekend dat Sophie nooit op de Molièrelaan heeft gewoond.

Wel worden er dat jaar op 19 april in Nijmegen vier Stolpersteine gelegd bij het laatste woonhuis van Nathan en Sophie op de Vossenlaan 257 in Nijmegen. Voor Nathan en Sophie als slachtoffers en voor dochters Judith en Channah als overlevenden van de Holocaust.

De Stolpersteine van haar moeder Sophie in de Molièrelaan zal worden verwijderd en Channah hoopt dat er drie steentjes voor in de plaats komen voor haar opa Israël, oma Johanna de Jong -Bronkhorst en oom Hans de Jong als slachtoffers van de Holocaust en drie jaar van hun leven op de vlucht waren. Ook voor oom Jaap de Jong en zijn schoonfamilie Levitus worden er op 19 april 2023 Stolpersteine gelegd in Nijmegen op de Vossenlaan 28. De ouders van Hannie Levitus, van de lunchroom op de Grote Markt, Jacob en Leentje, zijn in Auschwitz vermoord. Dochters Yvonne en Hannie Levitus en haar echtgenoot Jaap de Jong overleven.

Tijdens een bijeenkomst in het kader van Holocaust Memorial Day op 29 januari 2024 in Nijmegen vertelt Channah over haar familie in de oorlog en over haar tijd in de kampen als baby en peuter. Zij heeft hier zelf geen herinneringen aan maar kent het verhaal van haar ouders en familie. Dit gesprek is terug te zien op YouTube (zie bronnen).

Met veel dank aan:

Channah Koppel- de Vries voor een gesprek op 14 juli 2023 en alle informatie en documentatie.
Willem Oosterbaan en Leo van den Munkhof van de website oorloginnijmegen voor alle informatie en het gebruik van foto’s.
Victor Frederik en Pieter Akkermans voor informatie en foto’s van de familie van Ella Leefsma uit de Musschenbroekstraat 2.

De oorlog slaat diepe wonden.

Achtergrondinformatie over de familie van Israël de Jong en de familie van Johanna Bronkhorst, bewoners van de Molièrelaan 8.
Familie van Israël de Jong

Israël en Johanna zijn in de oorlog niet alleen hun twee kinderen Sophie en Albert en schoonzoon Nathan en schoondochter Ella verloren maar ze verliezen ook veel andere familieleden. Israël de Jong komt uit een gezin met 8 kinderen, waarvan één zus al op 3-jarige leeftijd was overleden en zijn moeder Jetta Coopman al in 1931. Israël verliest in de oorlog zijn vader en vier broers/zussen.

Zijn vader Jacob de Jong is tijdens de oorlog met de zus van Israël,  Fronica, vanuit Nijmegen naar Rotterdam verhuisd omdat ze denken dat het daar veiliger is. En zo wonen ze dicht bij de enkele andere familieleden. Begin 1943 wordt de 92-jarige Jacob de Jong wegens zwakke gezondheid opgenomen in het Joodse ziekenhuis Megon Hatsdek (Verblijf der Weldadigheid). Dit ziekenhuis wordt op 26 februari 1943 ontruimd en naar Sobibor getransporteerd. De deportatie is goed voorbereid. Ook zus Fronica (1882) wordt opgepakt. Beide worden op 13 maart 1943 in Sobibor vergast.

Broer Salomon de Jong (1886) woont met zijn vrouw Cacilië Emanuel in Rotterdam. Zij werkt in het Joodse Ziekenhuis waar haar schoonvader was opgenomen dat op 26 februari 1943 wordt ontruimd en ook zij wordt daar opgepakt en komt de dag erna in Westerbork. Zij wordt in Sobibor in maart of juli 1943 omgebracht. Salomon komt in Auschwitz op 22 oktober 1942 om het leven.

Zus Carolina (1888) is getrouwd met Israël Spanjar en woont in Rotterdam. Ze hebben twee zonen. Israël is docent aan de Gemeentelijke HBS en actief binnen de Joodse Gemeenschap van Rotterdam. Op 1 maart 1941 wordt hij ontslagen en geeft dan nog een jaar les op het Joods Lyceum. In juni 1943 wordt het gezin opgepakt en naar Westerbork vervoerd. In juli 1943 komen Carolina, Israël en zoon Jaap van 12 jaar om in de gaskamers van Sobibor. Zoon Abraham, student van 20, komt op 1 mei 1945 om in Auschwitz.

Broer Izaäk (1893) overleeft de concentratiekampen en overlijdt op 76- jarige leeftijd in Frankfurt maar zijn vrouw en kinderen zijn vermoord.

Zus Saara (1895) wordt met haar man bij een grote razzia op 17 november 1942 in Nijmegen opgepakt en in Auschwitz op 19 februari 1943 om het leven gebracht.

Broer Michiel, handelsreiziger, is in 1924 getrouwd met Alida Cohen, danslerares, en ze krijgen één dochter Hanna Jetta. Ze wonen in Amsterdam op de Stadhouderskade. Michiel overleeft de oorlog maar Alida en Hanna (17 jaar oud) worden op 13 maart 1943 in Sobibor vergast op dezelfde dag als vader Jacob en zus Fronica. Michiel en Alida waren sinds 1941 gescheiden.

Familie van Johanna de Jong- Bronkhorst

De ouders van Johanna waren al overleden toen de oorlog uitbrak. Van haar tien broers en zussen komen er drie om in de oorlog.

Zus Mietje (1885) is in 1920 met haar toenmalige echtgenoot Willem Rosière in Duitsland gaan wonen. Later trouwt ze kunstschilder Joseph Ohligschläger en krijgt vier kinderen. Zij wordt op 14 februari 1941 vermoord in een gaskamer in het Vernietigingsinstituut Hadamar, gelegen tussen Koblenz en Frankfurt.

Broer Abraham (1886) woont in Den Haag en is directeur van de Nederlandse vestiging van de Engelse fabrikant van springveren Herbert Terry & Sons Ltd. en alleenvertegenwoordiger van het sigarettenmerk Dunhill. In 1912 is hij in Nijmegen getrouwd met Lea Lelie. Ze krijgen drie kinderen en wonen in Den Haag op de Laan van Meerdervoort 490. Hij is Bestuurslid van het Joodsche Tehuis in Den Haag.  In de oorlog gaat hij in het verzet en wordt al op 30 oktober 1940 opgepakt en zit  gevangen in het Oranjehotel in Scheveningen. Hij wordt daar met een schilderij vrijgekocht en pakt zijn verzetswerk weer op. Abraham bezat een enorme schilderijenverzameling met werken van Frans van Mieris Van Ostade en zelfs één Rembrandt.  Op 26 september 1942 wordt hij  opgepakt omdat hij Joods is en komt in Westerbork terecht. Hier ontsnapt hij en duikt eerst onder bij zijn dochter Sonja in Den Haag en later op andere adressen. Zijn echtgenote Lena Lelie is dan al op 25 januari 1943 vermoord in Auschwitz. Zij behoorde tot de groep van patiënten en begeleiders die op 21 januari 1943 werden opgepakt in het Apeldoornse Bosch, een Joods psychiatrische instelling. In juni 1944 wordt Abraham in Amsterdam opgepakt en opnieuw naar Westerbork afgevoerd nu als ‘’vluchtgevaarlijk’’ en in een strafbarak van het kamp opgesloten. Maar met twee medegevangenen onderneemt hij een opnieuw poging om te vluchten via het doorzagen van een luchtkoker. Maar ze worden betrapt. Via het Huis van Bewaring in Assen worden ze naar Amsterdam overgebracht. Op 15 augustus 1944 worden Abraham Bronkhorst, zijn twee mede gevangenen uit Westerbork waaronder Leon Beek die getrouwd was met meisjesboekenschrijfster Cissy van Marxveldt ( Sietske de Haan) en nog twee Joodse mannen uit Westerbork in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Ze worden na de oorlog begraven op de erebegraafplaats te Bloemendaal.

Zus Sophia (1894) is naar Indië geëmigreerd en overlijdt daar in een kamp in 1945.

Achtergrondinformatie over de familie van Nathan de Vries na de oorlog

In de familie De Vries zijn naast Nathan ook broer Naftalie en hun ouders tijdens de oorlog bezweken. Een groot deel van de familie De Vries emigreert na de oorlog naar Palestina-Israël.

Ouders Simon Philip de Vries en Judith de Jong

In Haarlem onthult de broer van Nathan, jongste zoon Aäron in 2003 een plaquette voor zijn ouders Simon Philip en Judith die beide in 1944 in Bergen Belsen zijn omgekomen. En voor hun huis op de Bakenessergracht 46 te Haarlem worden stolpersteine gelegd. Vlak bij de plek waar de oude synagoge van Haarlem stond en waaraan rabbijn De Vries meer dan vijftig jaar was verbonden, is in 2006 een binnenplein naar hem vernoemd, de Simon de Vrieshof. Ook een  aantal broers en zussen van vader Simon zijn in de oorlog vermoord. 

Jongste zoon Aäron de Vries (68 jaar) onthult in 2003 een plaquette op het ouderlijk huis Bakkenessergracht 46A in Haarlem. Bron: NH Archief HD 060580
Zus Eva de Vries

Eva is vanuit Bergen Belsen met een speciaal treintransport in 1944 in Palestina aangekomen. Judith en Channah bezoeken hun tante in Israël ter gelegenheid van haar 90-e verjaardag. In 1993 overlijdt Eva in Herzlia, Israël  op 97-jarige leeftijd.

Zus Rozette de Vries en echtgenoot Joseph van Dijk
Moeder Rozette van Dijk-de Vries, zus van Nathan, met dochters Elisabeth en Judith van Dijk. Still uit de Holocaust Survivor Testimony van Judith Sohlberg-van Dijk

Rozette en Joseph komen na de oorlog terug in Amsterdam en worden eerst in het Portugees Israelitisch Ziekenhuis te Amsterdam opgenomen voor revalidatie. Uiteindelijk  kunnen ze terug naar hun eigen huis in de Sarphatistraat. Joseph van Dijk behandelt veel vreemdelingenkwesties als advocaat. Hij is juridisch adviseur van de Vereniging ter Bestrijding van de Zending onder jeugdige Joden Bachoerei Mewaksjei Jousjer, lid van het genootschap van Joodsche Wetenschap, en is actief in Mizrachie (religieus zionisme). In 1957 emigreren ze met het hele gezin naar Israël. In Israël  leidt Joseph de wekelijkse  T’nachcursus en werkt hij vanaf zijn pensioen aan een encyclopedie voor het Ramban Ziekenhuis en Traumacentrum in Haifa. Rozette is in 1977 in Haifa Israël overleden en Joseph wordt 83 jaar en overlijdt in Haifa in 1981.

Dochter Judith trouwt na de oorlog met schoolvriend  Saul Sohlberg en ze krijgen een grote familie met 4 kinderen, 24 kleinkinderen en 33 achterkleinkinderen. In 2023 is Judith één van de fakkeldraagsters op Holocaust Rememberance Day op 17 april. Als 88-jarige overlevende vertelt ze haar verhaal over de Holocaust bjj Yad Vashem dat ook op You Tube is te zien: Holocaust Survivor Testimony: Judith Sohlberg-van Dijk (zie bronnen).

Toelichting bij fakkeldraagster Judith Sohlberg 17 april 2023, bron : Yad Vashem
Zus Bertha de Vries en echtgenoot Eli Dasberg

Eli en Bertha keren terug vanuit Tröbitz en komen aan in Breda. Hier worden ze zeer onvriendelijk ontvangen. Het gezin is nog compleet (vader, moeder met drie kinderen) en dat is blijkbaar verdacht. Ze worden beschuldigd van collaboratie. Eli Dasberg: ‘De controlerende beambte, semi-militair gekleed, gelastte mij aan de kant te gaan staan. “Een familie met man, vrouw, drie kinderen en een moeder, dat moest een collaborateur zijn.” Ik was niet in staat te praten en te weerleggen. Ik had al mijn zelfbeheersing nodig de man niet aan te vliegen. Maar mijn vrouw vocht met alle kracht der overtuiging tegen de vreselijke beschuldiging en nadat hij, op haar eis, bij leden van onze groep naar mij gevraagd had en inlichtingen kreeg, maakte hij zijn verontschuldiging. Een zo complete familie was zeer ongewoon.’ De dag erop gaat de familie Dasberg verder. Ze komen op een zeer ongelukkige plek terecht namelijk in Kamp Amersfoort: ‘In Amersfoort reden we prompt naar binnen in de poort van het voormalig concentratiekamp Amersfoort. We dachten terug aan de verschrikkelijke transporten van mishandelde mensen, die uit Amersfoort in Westerbork kwamen. Het bevrijde Nederland verwelkomde zijn rest van terugkerende ballingen op deze manier. Bep ( Bertha) kreeg een woedeaanval en wilde beslist niet in deze barakken overnachten. Ze ging demonstratief op een stoel zitten vóór de barak en wilde haar hoofd niet buigen. Maar er was geen transport meer naar Amsterdam en we moesten wel toegeven.’ 

De doden lopen mee, in eindeloze rij.

Uiteindelijk komen ze weer in Amsterdam in juni 1945. In het huis waar ze woonden met  Nathan en Sophie in de Jan Luykenstraat kunnen ze niet meer terecht. Eli Dasberg schrijft:

‘Ik dwaal door Amsterdam. Het is gestorven,
Mijn oude vrienden lopen niet met mij,
Een donk’re schaduw schuifelt somber mede,
De doden lopen mee, in eindeloze rij.’

Ook familieleden van Eli Dasberg zijn omgekomen. Na verloop van tijd wordt hun nieuwe tijdelijke adres Plantage Middenlaan 9 bij een broer van Eli. Eli wordt nog een tijdje opgenomen in sanatorium Zonnestraal in Hilversum. Na veel functies in Joods Nederland zoals vooraanstaand Mizrachist (lid hoofdbestuur), Directeur JNF (Joods Nationaal Fonds) en lid van het bondsbestuur NZB ( Nederlandse Zionisten Bond), emigreert de familie in 1950 naar Israël. In Israël wordt Eli als verzekeringsdeskundige directeur van de Nederlandse Lloyd Israel Agencies Ltd. Ook werkt hij voor de Collectieve Israel Actie (CIA), die humanitaire projecten steunen in Israël.

In 1973 verschijnt zijn boek over zijn schoonvader Simon Philip de Vries. Neede 1870, Bergen-Belsen 1944. De geschiedenis van zijn leven (Lochem, 1973). Ook brengt hij een overzicht uit van sonnetten uit zijn Bergen-Belsen tijd in 1986: Verbanning en terugkeer, Sonnetten en liederen geschreven in Bergen-Belsen, Amsterdam en Jeruzalem 1943 – 1986. Bertha Dasberg- de Vries overlijdt op 77-jarige leeftijd in 1978 in Givataim en Eli in 1989 in Herzliya, Israël.

Broer Naftalie de Vries en echtgenote Mirjam Roos

Naftalie is bezweken in de trein naar Tröbitz en wordt later herbegraven. Echtgenote Mirjam en beide zonen Simon en David overleven en emigreren naar Palestina. Mirjam (1903) overlijdt op 94-jarige leeftijd in 1997 in Herzlia, Israël.

Broer Izak de Vries en echtgenote Julie Spitz

Izak en Julie komen in juni 1945 terug in Amsterdam en vinden een woning op het Minervaplein. In 1948 volgt er een scheiding. Izak hertrouwt met Frederika Sophie (Fré) Vaz Dias en gaat in de Laraissestraat wonen. Haar eerste echtgenoot Alexander Tal was in de oorlog omgekomen. Fré was in Amsterdam 1e voorzitter van het comité Jeugd-Alijah. Zij studeerde na de middelbare school aan de School voor Maatschappelijk Werk. Izak gaat weer aan de slag als advocaat en wordt NZB (Nederlandse Zionisten Bond) voorzitter 1952-1957, internationaal bestuurslid van de WZO, een zionistische wereld organisatie en voorzitter van de Collectieve Israel Actie. In 1965 emigreren Izak en Fré naar Israël. Fré overlijdt in 1976 en Izak wordt 89 jaar en overlijdt op ‎11 juli 1996 in Herzlia, Israël‎.

Julie Spitz hertrouwt met de uit Duitsland gevluchte Hans Bial die tot aan de bevrijding in kamp Westerbork gevangen zat. Hier hield hij een dagboek bij. Hij was gescheiden van Maria Austria. Samen met de twee kinderen van Julie gaan ze in Amsterdam wonen. Julie wordt 88 jaar en overlijdt in 1998 en Hans in 2000. In 2006 brengt zoon Pim een publicatie in eigen beheer uit over de ervaringen in Westerbork en Bergen Belsen van zijn moeder Julie Spitz getiteld ‘Op een klein stationnetje’.

Broer Aäron de Vries en echtgenote Reina Spier
Trouwfoto Aäron de Vries en Reina Spier. Bron: Reina Rutlinger-Reiner op Joods Monument

Na de bevrijding verhuizen Aäron en Reina van Enschede naar Amsterdam, Guido Gezellestraat 11- hs. Reina zet zich in voor de stichting Le-Ezra Ha-Jeled, voor hulp aan Joodse oorlogspleegkinderen. Reina wordt in het najaar van 1945 zwanger op haar 36-e na 8 jaar huwelijk. Ze verheugt zich enorm op de baby en heeft een plek kunnen regelen in het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis voor de bevalling en dat geeft haar erg veel rust. Ook verheugt ze zich in maart 1946 erg op het weerzien met haar ouders Izak Spier (diamantbewerker) en Judith Hoffman, nadat ze elkaar 6 jaar niet gezien hebben. Haar ouders konden in de oorlog Palestina bereiken en zijn daar gebleven. Maar op 21 mei 1946 komt er een onverwacht einde aan haar leven, Reina overlijdt tijdens de bevalling.

In 2012 worden er in Tel Aviv Israël 68 brieven gevonden van Reina Spier gedateerd van april 1945-mei 1946, waarin ze over de oorlog en het onderduiken schrijft aan haar familie in New York en Palestina. Een nicht van Reina laat de brieven in het Hebreeuws vertalen en maakt er in 2017 een boek van in het Hebreeuws. In het Engels luidt de titel When we meet, I will tell everyting.

Aäron hertrouwt Lydia Musaph op 30 april 1947 die eerder verloofd was met Isak Zwartz maar de oorlog niet overleefde. Isak behoorde tot de Mauthausengroep, die zich in de nacht van 13 op 14 september 1941 in Enschede moest melden in verband met represaillemaatregelen. Hij is na enkele weken in Mauthausen omgekomen. De familie kreeg hiervan pas in juni 1946 bericht. In 1948 wordt hun eerste zoon Yair in Amsterdam geboren. Aäron en Lydia krijgen twee kinderen. In 1970 emigreren ze naar Israël maar komen later weer terug naar Nederland. Aäron wordt 92 jaar en overlijdt in Naarden in 2003 en Lydia wordt 101 jaar.

Bronnen

Foto bovenaan: Familie de Jong in betere tijden op de Driehuizerweg 68 in Nijmegen. Vlnr Hans, moeder Johanna, Jaap, Albert, vader Israël en Sophie. Bron: website oorloginnijmegen

Holocaust interview Channah Koppel- de Vries januari 2024 https://www.youtube.com/watch?v=IOrraRo2BY8
Holocaust Survivor Testimony , Rememberance Day 17 april 2023, Judith Sohlberg https://www.youtube.com/watch?v=Pyso3sF1yDQ

Anna Wits, Gerdie Snellers, Janny Ruardy en Sam Dekkers, Onder Ons Gezegd, portret van de Utrechtse wijk Oog in Al. Utrecht 2018
Eli Dasberg, Rabbijn Simon Philip de Vries Neede 1870- Bergen Belsen 1944,  De geschiedenis van zijn leven. Lochem 1973
E.M.Moraal, ‘Als ik morgen niet op transport ga, ga ik ‘s avonds naar de revue’: kamp Westerbork in brieven, dagboeken en memoires (1942-2010), 2013. Met citaten uit: Julie Bial-Spitz, Op een klein stationnetje, tweetalig Hebreeuws en Nederlands, (Ramat ha-Sharon: eigen beheer 2006; origineel 1950)
Frank Eliens, Voor Joden Verboden, hoe de joodse gemeenschap uit Nijmegen verdween 1940-1945. Nijmegen 2021.
Jacques Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945, Den Haag 1965, met citaten uit: Abel Herzberg, Tweestromenland. Dagboek uit Bergen-Belsen.
Jim Terlingen, De Joodse Raad van Utrecht. Utrecht 2022
Kees van der Linden, De Duitsers arresteerden mijn vader. Mijn broers en zusjes stonden om moeder heen. Die zei: kinderen, jullie vader komt nooit meer terug’, Gooi- en Eemlander, 1 mei 2020
Kevin Prenger Meer dan alleen Auschwitz , bijzondere en onbekende verhalen over de Holocaust. Meppel 2021
Koert Broersma, Buigen onder de storm , levensschets van Philip Mechanicus 1889-1944. Met citaten van Philip Mechanicus. Amsterdam 1993.
Martin Bossenbroek, De Meelstreep, terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam 2001
Raymond Schütz Vermoedelijk op transport, over de Joodsche Raad carthoteek, masterscriptie Archiefwetenschappen. Leiden 2010/update 2011
Reina Rutlinger Reiner, 68 Brieven van Reina Spier, Academia

Arolsen Archives
Het Utrechts Archief
Regionaal Archief Nijmegen
Stadsarchief Amsterdam
Stadsarchief Rotterdam

Delpher kranten, boeken en tijdschriften. https://www.delpher.nl/
Franz-Josef Wittstamm https://spurenimvest.de/
Het NIOD voor Oorlogs-,Holocaust- en Genocidestudie. https://www.niod.nl/
Joods Amsterdam Joodse sporen in Amsterdam en omgeving,  https://www.joodsamsterdam.nl/
Joods Biografisch Woordenboek, Joden in Nederland in de twintigste eeuw https://joodsbw.nl/
Joods Monument https://www.joodsmonument.nl/ 
Kamp Westerbork, https://kampwesterbork.nl/
Leo van den Munkhof en Willem Oosterbaan, Oorlog in Nijmegen www.oorloginnijmegen.nl
Netwerk Oorlogsbronnen, over de Tweede Wereldoorlog https://www.oorlogsbronnen.nl/
Stolpersteine Dordrecht https://stolpersteine-dordrecht.nl/het_voorbije_joodse_dordrecht_
Stolpersteine Haarlem https://www.struikelstenenhaarlem.nl/
Stolpersteine Nijmegen https://www.stolpersteine-nijmegen.nl/
Victor Frederik, De Joodse school Utrecht, https://www.joodseschoolutrecht.nl/

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit vind je vast ook leuk

Een reactie op “Molièrelaan 8. Het verhaal van de Joodse families De Jong en De Vries”

  • RWH van Reedt Dortland · Edit

    Prachtig verhaal, heel interessant en nu nauwelijks voorstelbaar.
    Gerrit van Grootheest was tuig, opportunist en vooral pathologische alcoholist die mind you voor zijn benoeming tot kapitein bij de Staatspolitie enige tijd in ‘Den Dolder’ gedwongen opgenomen was voor zijn probleem. In het boek over de Joodse Raad van Utrecht staat beschreven hoe fout het gros van de politie in die tijd was!!!
    Zoals de cie Van Lookeren Campagne vaststelde in 1946 (?) vaststelde: als we ze allemaal moeten vervolgen houden we geen politie meer over!
    Groet Ran

    Reply
  • Ik belandde door het bericht in Nieuws030 op deze website en heb dit verhaal met grote interesse gelezen. Ik ben zelf veel bezig met onderzoek naar de Utrechtse historie, maar dan vooral rond de vorige eeuwwisseling. Maar mijn interesse voor dit verhaal was vooral omdat ik zelf woonachtig ben geweest op de Molièrelaan 8. Mijn ouders hebben ons verteld dat onze voorgangster een Joodse mevrouw geweest was met de naam De Jong. Mijn zussen en ik waren daar nog wel eens over aan het fantaseren als we op zolder speelden. Daar stond het woordje “Atelier” op de muur geschilderd en er was een plank doorgezaagd, waaronder zich een soort kleine opbergruimte bevond. Wij dachten dan altijd dat daar tijdens de oorlog misschien wel kostbaarheden waren opgeborgen. Wij zijn daar in de zomer van 1968 komen wonen. Ik was toen 11 jaar oud en onze verhuizing naar de Molièrelaan staat me nog helder voor de geest.

    Reply

Laat een antwoord achter

Uw emailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *